Publications

Abstract

Speaking and listening are complex tasks that we perform on a daily basis, almost without conscious effort. Interestingly, speaking almost never occurs without listening: whenever we speak, we at least hear our own speech. The research in this thesis is concerned with how the perception of our own speech influences our speaking behavior. We show that unconsciously, we actively monitor this auditory feedback of our own speech. This way, we can efficiently take action and adapt articulation when an error occurs and auditory feedback does not correspond to our expectation. Processing the auditory feedback of our speech does not, however, automatically affect speech production. It is subject to a number of constraints. For example, we do not just track auditory feedback, but also its consistency. If auditory feedback is more consistent over time, it has a stronger influence on speech production. In addition, we investigated how auditory feedback during speech is processed in the brain, using magnetoencephalography (MEG). The results suggest the involvement of a broad cortical network including both auditory and motor-related regions. This is consistent with the view that the auditory center of the brain is involved in comparing auditory feedback to our expectation of auditory feedback. If this comparison yields a mismatch, motor-related regions of the brain can be recruited to alter the ongoing articulations.

Abstract

Baby's begrijpen woorden eerder dan dat ze deze zeggen. Dit stadium is onderbelicht want moeilijk waarneembaar. Caroline Junge onderzocht de vaardigheden die nodig zijn voor het leren van de eerste woordjes: conceptherkenning, woordherkenning en het verbinden van woord aan betekenis. Daarvoor bestudeerde ze de hersenpotentialen van het babybrein tijdens het horen van woordjes. Junge stelt vast dat baby's van negen maanden al woordbegrip hebben. En dat is veel vroeger dan tot nu toe bekend was. Als baby's een woord hoorde dat niet klopte met het plaatje dat ze zagen, lieten ze een N400-effect zien, een klassiek hersenpotentiaal. Uit eerder Duits onderzoek is gebleken dat baby's van twaalf maanden dit effect nog niet laten zien, omdat de hersenen nog niet rijp zouden zijn. Het onderzoek van Junge weerlegt dit. Ook laat ze zien dat als baby's goed woorden kunnen herkennen binnen zinnetjes, dit belangrijk is voor hun latere taalontwikkeling, wat mogelijk tot nieuwe therapieën voor taalstoornissen zal leiden.

Abstract

Functional Magnetic Resonance Imaging (fMRI) and Electropencephalography (EEG) are the two techniques that are most often used to study the working brain. With the first technique we use the MRI machine to measure where in the brain the supply of oxygenated blood increases as result of an increased neural activity with a high precision. The temporal resolution of this measure however is limited to a few seconds. With EEG we measure the electrical activity of the brain with millisecond precision by placing electrodes on the skin of the head. We can think of the EEG signal as a signal that consists of multiple superimposed frequencies that vary their strength over time and when performing a cognitive task. Since we measure EEG at the level of the scalp, it is difficult to know where in the brain the signals exactly originate from. For about a decade we are able to measure fMRI and EEG at the same time, which possibly enables us to combine the superior spatial resolution of fMRI with the superior temporal resolution of EEG. To make this possible, we need to understand how the EEG signal is related to the fMRI signal, which is the central theme of this thesis. The main finding in this thesis is that increases in the strength of EEG frequencies below 30 Hz are related to a decrease in the fMRI signal strength, while increases in the strength of frequencies above 40 Hz is related to an increase in the strength of the fMRI signal. Changes in the strength of the low EEG frequencies are however are not coupled to changes in high frequencies. Changes in the strength of low and high EEG frequencies therefore contribute independently to changes in the fMRI signal.

Abstract

The present study examined how the updating, inhibiting, and shifting abilities underlying executive control influence spoken noun-phrase production. Previous studies provided evidence that updating and inhibiting, but not shifting, influence picture naming response time (RT). However, little is known about the role of executive control in more complex forms of language production like generating phrases. We assessed noun-phrase production using picture description and a picture-word interference procedure. We measured picture description RT to assess length, distractor, and switch effects, which were assumed to reflect, respectively, the updating, inhibiting, and shifting abilities of adult participants. Moreover, for each participant we obtained scores on executive control tasks that measured verbal and nonverbal updating, nonverbal inhibiting, and nonverbal shifting. We found that both verbal and nonverbal updating scores correlated with the overall mean picture description RTs. Furthermore, the length effect in the RTs correlated with verbal but not nonverbal updating scores, while the distractor effect correlated with inhibiting scores. We did not find a correlation between the switch effect in the mean RTs and the shifting scores. However, the shifting scores correlated with the switch effect in the normal part of the underlying RT distribution. These results suggest that updating, inhibiting, and shifting each influence the speed of phrase production, thereby demonstrating a contribution of all three executive control abilities to language production.

Abstract

Op een gemiddelde dag luisteren mensen naar spraak van heel veel verschillende mensen. Die hebben allemaal een ander stemgeluid, waardoor de woorden die zij uitspreken verschillend klinken. Luisteraars hebben daar echter weinig hinder van. Hoe is het mogelijk dat luisteraars zich zo gemakkelijk kunnen aanpassen aan verschillende sprekers? Matthias Sjerps onderzocht in zijn proefschrift een cognitief mechanisme dat luisteraars helpt om zich aan te passen aan de karakteristieken van verschillende sprekers. Hierbij maakt een luisteraar gebruik van informatie in de context. Dit mechanisme blijkt vroeg in de spraakverwerking plaats te vinden. Bovendien beïnvloedt dit mechanisme ook de perceptie van andere geluiden dan spraak. Dit laat zien dat het een zeer breed en algemeen perceptueel mechanisme betreft. Contexteffecten bleken echter sterker voor spraakgeluiden dan voor andere geluiden. Dit suggereert dat het onderzochte mechanisme, ook al is het algemeen en breed toepasbaar, versterkt kan worden door blootstelling aan taal.

Abstract

Spraakklanken, lettergrepen en woorden worden vaak minder duidelijk uitgesproken in spontane conversaties dan in formelere spreekstijlen. Dit proefschrift presenteert onderzoek naar spraakreductie in spontaan Frans en Spaans. Naar deze talen is tot nu toe weinig spraakreductieonderzoek gedaan. Er worden twee nieuwe grote corpora met spontaan Frans en Spaans beschreven. Op basis van deze corpora heb ik enkele onderzoeken gedaan waarin ik de volgende belangrijke conclusies heb getrokken. Allereerst vond ik dat akoestische data van spontane spraak waardevolle informatie kan geven over de vraag of specifieke reductiefenomenen categoriaal of continu zijn. Verder vond ik, in tegenstelling tot onderzoek naar Germaanse talen, slechts gedeeltelijk bewijs dat spraakreductie in Romaanse talen als het Frans en het Spaans beïnvloed wordt door de eigenschappen en voorspelbaarheid van het woord. Ten derde vond ik door spontaan Frans en Spaans te vergelijken dat spraakreductie tussen talen meer kan verschillen dan je zou verwachten op basis van laboratoriumonderzoek

Abstract

Contrary to the Gricean maxims of Quantity (Grice, 1975), it has been repeatedly shown that speakers often include redundant information in their utterances (over- specifications). Previous research on referential communication has long debated whether this redundancy is the result of speaker-internal or addressee-oriented processes, while it is also unclear whether referential redundancy hinders or facilitates comprehension. We present a bounded-rational account of referential redundancy, according to which any word in an utterance, even if it is redundant, can be beneficial to comprehension, to the extent that it facilitates the reduction of listeners’ uncertainty regarding the target referent in a co-present visual scene. Information-theoretic metrics, such as Shannon’s entropy (Shannon, 1948), were employed in order to quantify this uncertainty in bits of information, and gain an estimate of the cognitive effort related to referential processing. Under this account, speakers may, therefore, utilise redundant adjectives in order to reduce the visually-determined entropy (and thereby their listeners’ cognitive effort) more uniformly across their utterances. In a series of experiments, we examined both the comprehension and the production of over-specifications in complex visual contexts. Our findings are in line with the bounded-rational account. Specifically, we present evidence that: (a) in view of complex visual scenes, listeners’ processing and identification of the target referent may be facilitated by the use of redundant adjectives, as well as by a more uniform reduction of uncertainty across the utterance, and (b) that, while both speaker-internal and addressee-oriented processes are at play in the production of over-specifications, listeners’ processing concerns may also influence the encoding of redundant adjectives, at least for some speakers, who encode redundant adjectives more frequently when these adjectives contribute to a more uniform reduction of referential entropy.

Abstract

People with grapheme-colour synaesthesia experience colour for letters of the alphabet or digits; A can be red and B can be green. How can it be, that people automatically see a colour where only black letters are printed on the paper? With brain scans (fMRI) I showed that (black) letters activate the colour area of the brain (V4) and also a brain area that is important for combining different types of information (SPL). We found that the location where synaesthetes subjectively experience their colours is related to the order in which these brain areas become active. Some synaesthetes see their colour ‘projected onto the letter’, similar to real colour experiences, and in this case colour area V4 becomes active first. If the colours appear like a strong association without a fixed location in space, SPL becomes active first, similar to what happens for normal memories. In a last experiment we showed that in synaesthetes, attention is captured by real colour very strongly, stronger than for control participants. Perhaps this attention effect of colour can explain how letters and colours become coupled in synaesthetes.

Abstract

Marieke van der Linden investigated the neural mechanisms underlying category formation in the human brain. The research in her thesis provides novel insights in how the brain learns, stores, and uses category knowledge, enabling humans to become skilled in categorization. The studies reveal the neural mechanisms through which perceptual as well as conceptual category knowledge is created and shaped by experience. The results clearly show that neuronal sensitivity to object features is affected by categorization training. These findings fill in a missing link between electrophysiological recordings from monkey cortex demonstrating learning-induced sharpening of neuronal selectivity and brain imaging data showing category-specific representations in the human brain. Moreover, she showed that it is specifically the features of an object that are relevant for its categorization that induce selectivity in neuronal populations. Category-learning requires collaboration between many different brain areas. Together these can be seen as the neural correlates of the key points of categorization: discrimination and generalization. The occipitotemporal cortex represents those characteristic features of objects that define its category. The narrowly shape-tuned properties of this area enable fine-grained discrimination of perceptually similar objects. In addition, the superior temporal sulcus forms associations between members or properties (i.e. sound and shape) of a category. This allows the generalization of perceptually different but conceptually similar objects. Last but not least is the prefrontal cortex which is involved in coding behaviourally-relevant category information and thus enables the explicit retrieval of category membership.

Abstract

This thesis investigates the processing of words written in Japanese kanji and Chinese hànzì, i.e. logographic scripts. Special attention is given to the fact that the majority of Japanese kanji have multiple pronunciations (generally depending on the combination a kanji forms with other characters). First, using masked priming, it is established that upon presentation of a Japanese kanji multiple pronunciations are activated. In subsequent experiments using word naming with context pictures it is concluded that both Chinese hànzì and Japanese kanji are read out loud via a direct route from orthography to phonology. However, only Japanese kanji become susceptible to semantic or phonological context effects as a result of a cost due to the processing of multiple pronunciations. Finally, zooming in on the size of the articulatory planning unit in Japanese it is concluded that the mora as a phonological unit best complies with the observed data pattern and not the phoneme or the syllable

Abstract

The purpose of this study is to shed light to the linguistic deficit in populations with dementia, and more specifically with Mild Cognitive Impairment and Alzheimer’s Disease; by examining the assignment of thematic roles (θ-roles) in sentences including psychological verbs.
The interest in types of dementia and its precursor is due to the relevance of the disease in present-day world society (Caloi, 2017). 47 millions of people worldwide were reported by the World Alzheimer Report in 2016 (Prince et al. 2016) as people with a type of dementia. This number surpasses the number of inhabitants in Spain, a whole country, and it is expected, according to the report, to triplicate until 2050 reaching the number of 131 million. The impact of this disease is observed not only at the social level but also in the economic one, because of their need for assistance in their everyday life. What is worrying, is the lack of total treatment once the disease has started. Despite the efforts of medicine, dementia is problematic in terms of its diagnosis, because a variety of cognitive abilities is assessed in combination with medical workup. Language is a crucial component in the procedure of diagnosis as linguistic deficits are among the first symptoms that accompany the onset of the disease. Therefore, further investigation of linguistic impairment is a necessity in order to enhance the diagnostic techniques used nowadays. Furthermore, the lack of efficient drugs for the treatment of the disease has necessitated the development of training programs for maintenance and increase of the cognitive abilities in people with either Mild Cognitive Impairment or a type of dementia …