Vragen en antwoorden

Op welke leeftijd beginnen kinderen met het gebruik van simple zinnen?
Thumbnail

Kinderen verschillen in de manier waarop zij leren en we zien dan ook veel verschillen in hoe kinderen zich ontwikkelen. Om deze reden is het moeilijk om precies aan te geven vanaf welke leeftijd een kind iets kan (bijvoorbeeld het eerste woord rond 12 maanden). De mijlpalen in de taalontwikkeling van een kind die hier (maar ook elders) genoemd worden, zijn dan ook altijd een gemiddelde leeftijd waarop een bepaalde vaardigheid zich ontwikkelt. Het is heel normaal dat kinderen een bepaalde vaardigheid een paar maanden eerder of juist een paar maanden later ontwikkelen. Met deze informatie in ons achterhoofd geven we hieronder een kort overzicht van de ontwikkeling die kinderen doormaken voor het leren van eenvoudige korte zinnen.

Kinderen beginnen wanneer ze rond de 30 tot 36 maanden oud zijn met het vormen van eenvoudige zinnen. Dit klinkt voor sommigen misschien best laat, aangezien kinderen hun eerste woordjes vaak al rond 12 maanden uiten. Maar voordat kinderen woorden aan elkaar kunnen plakken om zinnen te vormen, moeten ze eerst enige kennis verwerven over de grammatica van hun moedertaal. Bijvoorbeeld, zelfstandig naamwoorden en werkwoorden kunnen worden gezien als de bouwstenen van zinnen (“poes” +”wil”+”melk” = “De poes wil melk”), maar zelfs hele eenvoudige zinnen vereisen vaak dat de spreker er nog enkele woorden aan toevoegt, zoals “de”, of dat er vervoegingen worden gebruikt (wil, willen, wilde). Het leren van zulke vervoegingen en functiewoorden is niet gemakkelijk: Anders dan bij inhoudswoorden, kunnen kinderen de betekenis van bijvoorbeeld “de” niet ervaren. Om het allemaal nog ingewikkelder te maken moeten de woorden ook nog in de juiste volgorde worden gezet en hardop worden uitgesproken met de juiste intonatie en nadruk die past bij de betekenis van de zin (vergelijk bijvoorbeeld: “De POES wil melk” met “De poes wil MELK”). Dit alles bij elkaar kan nog best moeilijk zijn voor kinderen.

Ondanks dat kinderen jonger dan 30 maanden nog geen volledige zinnen maken, leren ze al wel hoe ze woorden op andere manieren kunnen combineren. Vlak na hun eerste verjaardag beginnen kinderen woorden te combineren met gebaren zoals wijzen, knikken en het laten zien van voorwerpen. De combinatie van een woord met een gebaar maakt dat kinderen meer kunnen “zeggen” dan wanneer ze alleen het woord gebruiken (bijvoorbeeld ja knikken in combinatie met het woord “melk” betekent "ja, ik wil graag melk"). Sommige onderzoeken laten zien dat deze vaardigheid van het combineren van gebaren en woorden een voorbode is van het gebruik van twee-woordzinnen een paar maanden later.

Vanaf ongeveer 18 maanden beginnen kinderen combinaties van twee woorden te gebruiken, bijvoorbeeld “beer”. “bed”, om een zin uit te drukken zoals “de beer ligt in bed”. In het begin lijken de woorden nog los van elkaar te zijn, maar als kinderen meer ervaring opdoen met twee-woordcombinaties worden de pauzes tussen de woorden steeds korter en ook de intonatie van beide woorden zijn steeds meer met elkaar verbonden.

Rond 24 maanden, wanneer ze midden in de twee-woordfase zitten, beginnen kinderen vaak 2-3 woorden te combineren tot wat redelijk normale zinnen lijken, maar dan zonder functiewoorden en vervoegingen (bijvoorbeeld: “Daar poes!”). In deze fase gebruiken sommige kinderen de combinatie van woorden steeds in een vaste volgorde, met bijvoorbeeld een ankerwoord (“meer”, “ nee”, “dat”, “hier”) altijd als eerste (“meer appel”), terwijl andere kinderen ze juist in de tweede positie gebruiken (“appel meer”). Op het moment dat kinderen de pauzes tussen de woorden korter gaan maken, steeds een vaste volgorde gebruiken en intonaties gebruiken die individuele woorden met elkaar verbinden, dan is dat een teken dat het groepje woorden bedoeld wordt als één zin.

Als kinderen dan eindelijk eenvoudige zinnen gaan gebruiken, zo rond de 30-36 maanden, zijn ze er nog lang niet: De manier waarop ze woorden combineren tot langere zinnen is nog lang niet zo ontwikkeld als bij volwassenen. Ook zijn de kinderen rond deze leeftijd nog erg afhankelijk van wat ze het vaakst om zich heen horen. Het gebruiken van de juiste vervoegingen kan ingewikkeld zijn en het is niet ongewoon dat kinderen fouten maken wanneer ze leren welke vervoegingen er regelmatig (werk, werkt, werkte…) en onregelmatig (ben, is, was…) zijn. In de twee jaar nadat kinderen voor het eerst eenvoudige zinnen gebruiken, boeken ze onder andere grote vooruitgang wat betreft de grootte van hun woordenschat en het gebruik van grammatica. De zinnen worden steeds uitgebreider en tegen de tijd dat ze 4-5 jaar oud zijn hebben ze een groot deel geleerd van wat ze nodig hebben om vloeiend met anderen te kunnen communiceren.

Wilt u ook graag mee doen met taalverwervingsonderzoek? Kijk dan op de website van het Baby & Child Research Center in Nijmegen.

By: Marisa Casillas & Elma Hilbrink
Vertaald door: Elma Hilbrink & Connie de Vos

Literatuur:

Clark, E. V. (2009). “Part II: Constructions and meanings”. In First language acquisition (pp. 149–278). Cambridge University Press.

Iverson, J. M., & Goldin-Meadow, S. (2005). Gesture paves the way for language development. Psychological science, 16(5), 367-371.

Taal en programmeren in de hersenen

Siegmund en collega’s (2014) hebben voor het eerst wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het verband tussen programmeren en andere cognitieve gebieden, zoals taalverwerking, in ieder geval door het gebruik van moderne methoden om de hersenen in beeld te brengen. Ze gebruikten functional magnetic resonance imaging (fMRI). Deze methode meet veranderingen in het plaatselijke zuurstofgehalte van het bloed, ten gevolge van hersenactiviteit in verschillende netwerken in het brein. Informatica studenten werden gescand terwijl ze stukjes programmeercode lazen om ze te begrijpen en terwijl ze soortgelijke programmeercode lazen waarbij ze zochten naar programmeerfouten zonder begrip van de code. De resultaten lieten activatie zien in de klassieke taalnetwerken in het brein, waaronder het gebied van Broca, Wernicke en Geschwind, met name in de linker hersenhelft.

De programmeercode was ontworpen om zogenaamd bottom-up begrip te versterken. Hiermee wordt het regel voor regel en instructie voor instructie lezen en begrijpen bedoeld, in plaats van het overzien van de algehele structuur van de code. Dit proces kan men vergelijken met taalprocessen zoals woorden achter elkaar plakken met behulp van grammatica om een samenhangende betekenis te krijgen (of betekenis vinden over de zinnen in een tekst). Het is mogelijk, zoals ook gesuggereerd in de informatica literatuur over belangrijke vaardigheden voor goede programmeurs (Dijkstra, 1982), dat mensen die hun moedertaal goed beheersen ook efficiëntere software ontwikkelaars zijn. Een mechanistische verklaring hiervoor zou de sterkte van de verbindingen tussen de genoemde hersengebieden kunnen zijn, welke per persoon verschillen. Samenvattend zijn er soortgelijke hersennetwerken gevonden voor programmeren en taalbegrip.

By: Julia Udden, Harald Hammarström and Rick Janssen

Vertaald door: Sara Bögels & Connie de Vos

Literatuur:

Siegmund, J., Kästner, C., Apel, S., Parnin, C., Bethmann, A., Leich, T., Saake, G. & Brechmann, A. (2014) Understanding Understanding Source Code with Functional Magnetic Resonance Imaging. In Proceedings of the ACM/IEEE International Conference on Software Engineering (ICSE).

Dijkstra. How Do We Tell Truths that Might Hurt? In Selected Writings on Computing: A Personal Perspective, 129–131. Springer, 1982.

Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen het leren van een natuurlijke taal en het leren van een programmeertaal?
Thumbnail

Programmeertalen worden normaliter onderwezen aan tieners en volwassen, op een vergelijkbare manier waarop we ook een tweede taal leren. Dit soort van leren wordt ook wel expliciet leren genoemd. Daarnaast leert iederen impliciet een eerste taal wanneer ze jong zijn. Kinderen ontvangen daarbij echter geen expliciete instructies over hoe ze de taal moeten gebruiken, maar ze leren juist door observaties en oefening. Dit wordt onder andere mogelijk gemaakt doordat taal in een interactieve context wordt gebruikt: mensen stellen vragen en beantwoorden ze, ze vertellen het anderen als ze iets niet begrijpen en overleggen over de betekenis totdat ze het wel begrepen hebben (Levinson 2014).

Programmeertalen daarentegen worden passief gebruikt: ze dienen om instructies te geven en ze geven foutmeldingen, maar ze vinden de code niet interessant of juist saai en ze stellen zeker geen vragen aan hun programmeur. Daardoor is het soms moeilijk om in een programmeertaal te denken, dat wil zeggen om instructies volledig en ondubbelzinnig op te schrijven. Het goede nieuws is echter dat veel programmeertalen gebaseerd zijn op vergelijkbare concepten en structuren, aangezien ze allemaal gebaseerd zijn op dezelfde computatieprincipes. Dit betekent dat het vaak redelijk makkelijk is om een tweede programmeertaal te leren wanneer je er al één kent. Het kost vaak veel meer moeite om een tweede natuurlijk taal te leren. één ding is zeker - het wordt steeds belangrijker om beide talen te leren.

Leessuggestie:

The children who learned to use computers without teachers

Levinson, S. C. (2014). Pragmatics as the origin of recursion. In F. Lowenthal, & L. Lefebvre (Eds.), Language and recursion (pp. 3-13). Berlin: Springe.

 

By: Julia Udden, Harald Hammarström and Rick Janssen

Aus dem Englischen übersetzt von: Connie de Vos & Sara Bögels

Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke talen en programmeertalen?

Sommige programmeertalen lijken veel op natuurlijke talen. Hieronder zie je een stukje Pythoncode dat een namenlijst doorzoekt en deze uitprint als ze ook voorkomen in een lijst genaamd invited_people.

Python

for name in my_list:
  if name in invited_people:
    print name

 

Echter, andere programmeertalen zijn veel minder leesbaar. Hieronder zie je een stukje code dat hetzelfde doet als de code hierboven, maar dan in Scheme.

Scheme

(map (lambda (name) (if (cond ((member name invited_people) name)) (display name) name)) my_list)

 

Dus het is de vraag in hoeverre natuurlijke talen en programmeertalen eigenlijk van elkaar verschillen? Om deze vraag te beantwoorden, kunnen we niet puur kijken naar de oppervlakkige overeenkomsten, maar leggen we allereerst een aantal vaktermen uit die taalkundigen gebruiken om de structuur van talen te beschrijven.

Thumbnail

Vergelijkbare semantische en syntactische structuren

Twee van de meest centrale begrippen in de taalkunde zijn semantiek en syntaxis. In het kort is semantiek een taalkundige term voor betekenis, maar een meer preciese uitleg is dat semantiek de informatie bevat van een begrip. Bijvoorbeeld, een woordvorm zoals "slaap" (gespeld in letters als s-l-a-a-p, of uitgesproken in klanken) verwijst naar een specifieke actie van een levend organisme en dat is de semantiek van dat woord. De syntaxis bestaat daarentegen uit de regels van hoe verschillende soorten woorden (bijvoorbeeld werkwoorden en zelfstandige naamwoorden) kunnen worden vervoegd en met elkaar kunnen worden gecombineerd. De zin "Mijn ideeën slapen" is een welgevormde zin in het Nederlands vanuit het oogpunt van de syntaxis, maar niet vanuit de semantiek, aangezien ideeën niet leven en dus ook niet kunnen slapen. Semantiek en syntaxis bieden dus beiden een structuur voor wat samen kan gaan en wat niet, maar semantiek heeft betrekking op betekenis en syntaxis gaat over de manier waarop woorden en woordsoorten kunnen worden gecombineerd.

Nu we de semantiek en syntaxis van natuurlijke talen hebben uitgelegd, komen we terug op programmeren. In programmeertalen heeft de programmeur een bedoeling over wat de code moet doen. Dat zouden we de semantiek of betekenis van de code kunnen noemen. De syntaxis van de programmeertaal koppelt een stukje code, en de "woorden" daarin (dit zijn de variabelen, functies, verschillende soorten haakjes etc.), aan deze bedoelde betekenis. De voorbeelden van Python en Scheme hierboven hebben dezelfde semantiek, maar de syntax van de twee programmeertalen verschilt.

Verschillende doelen

We hebben beschreven dat er veel overeenkomsten zijn tussen de basale structuur van natuurlijke talen en programmeertalen, maar hoever strekt deze analogie? Natuurlijke talen zijn namelijk gevormd door de communicatieve behoefte van mensen en de functionele beperkingen van menselijke hersenen. Programmeertalen daarentegen zijn ontwerpen om de capaciteiten van een Türingmachine te hebben, dat wil zegen dat ze elke berekening kunnen doen die mensen kunnen met pen en papier, keer op keer.

Het is noodzakelijkerwijs zo dat programmeertalen vastliggen en beperkt zijn in hun functionaliteit, terwijl natuurlijke talen juist nieuwe combinaties toestaan en daardoor niet vastliggen. Programmeercode zorgt ervoor dat lange lijsten met gegevens ingelezen, opgeslagen en verwerkt kunnen worden in veel verschillende stappen, om zo de outputgegevens te genereren. Waar het om gaat is dat dit op een rigoreuze manier gebeurt. Natuurlijke talen daarentegen staan toe dat gesprekspartners elkaar begroeten, beloftes maken, of juist vage antwoorden geven en leugens vertellen. In natuurlijke talen ontstaan daardoor voortdurend nieuwe syntactische regels en betekenissen uit de graduele verandering van bijvoorbeeld woordbetekenissen. De zin "Ik zag de hond met een telescoop", bijvoorbeeld, heeft twee verschillende betekenissen (het zien van een hond door een telescoop of het zien van een hond die een telescoop heeft). Mensen gebruiken de context en hun kennis van de wereld om te bepalen welke betekenis er bedoeld . Natuurlijke talen rusten daardoor op altijd veranderende culturen, die verschillende nuances en combinaties van betekenissen voortbrengen voor verschillende mensen in verschillende culturen en contexten. Programmeercode daarentegen, laat zelden een dergelijke flexibiliteit in interpretatie zien. In programmeertalen heeft een regel code één enkele betekenis, zodat de output met grote zekerheid kan worden gegenereerd.

By: Julia Udden, Harald Hammarström and Rick Janssen

Vertaald door: Connie de Vos & Sara Bögels

Hoe beïnvloeden woorden die een geslacht hebben onze cognitie?

Talen kunnen op veel verschillende manieren onderscheid maken tussen verschillende groepen woorden. Voor zelfstandig naamwoorden gebeurt dat vaak op basis van het grammaticale geslacht. In het Frans, bijvoorbeeld, is ieder zelfstandig naamwoord ofwel mannelijk (le homme) ofwel vrouwelijk (la femme). In andere talen, zoals het Nederlands, wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannelijk en vrouwelijk maar wel tussen 'zijdige' woorden (de burgemeester (m.), de regering (v.)) en onzijdige woorden (het kind). Maar niet alle talen maken twee categorieën; er zijn ook talen waarin alle woorden onzijdig zijn (bijvoorbeel het Engels: the man, the woman, the child). Weer andere talen hebben maar liefst 16 categorieen (bijv. Swahili: er zijn verschillende categorieën voor levende dingen, niet-levende dingen, gereedschap, vruchten ...). Al deze talen verschillen dus duidelijk wat betreft hun zogenoemde 'grammaticale geslachtssysteem'. Hoewel het in West-Europese talen ogenschijnlijk zo is dat het grammaticale geslacht voornamelijk de lidwoorden die voorafgaan aan een zelfstandig naamwoord beïnvloedt (bijv. de versus het in het Nederlands), beïnvloeden geslachtsverschillen vaak ook het zelfstandig naamwoord zelf en andere gerelateerde woorden, zoals het bijvoeglijk naamwoord. Het Pools kent bijvoorbeeld geen lidwoorden (alsof ‘de’ en 'het’ in het Nederlands niet zouden bestaan), maar maakt gebruik van een ingewikkeld geslachtssysteem dat vereist dat bijvoeglijk naamwoorden overeenstemmen met de bijbehorende zelfstandige naamwoorden. De verklaring voor de grote verschillen tussen talen blijft vooralsnog een mysterie.

Aangezien het geslachtssysteem van een taal relevant is voor alle zinnen die we maken, zou je je af kunnen vragen of het verder gaat dan dat; beïnvloedt het feit dat woorden grammaticaal geslacht kunnen hebben ook het menselijk denkproces in het algemeen? Op het eerste gezicht lijkt dit onwaarschijnlijk. Een grammaticaal geslachtssysteem is slechts een set van regels hoe woorden veranderen als ze gecombineerd worden. Er is geen 'diepere' betekenis en er is vaak zelfs niet eens een relatie met het natuurlijke geslacht (bijvoorbeeld la table in het Frans; tafels zijn niet vrouwelijk). Niettemin komen er verrassende resultaten uit een serie experimenten.

In de jaren '80 viel het Alexander Gulora en zijn collega's op dat kinderen van twee tot drie jaar die Hebreeuws spraken (een taalsysteem dat woorden onderverdeelt in 'mannelijke' en 'vrouwelijke' woorden) ongeveer een half jaar voorliggen op Engelstalige kinderen wat betreft hoe bewust ze zich zijn van het feit dat ze een jongen of een meisje zijn. Het lijkt erop dat het geslachtsverschil in de Hebreeuwse taal deze kinderen aanwijzingen gaf ten aanzien van vergelijkbaar geslachtsonderscheid in de natuur.

Ook volwassenen lijken gebruik te maken van grammaticaal geslacht, ondanks dat dit op het eerste gezicht zinloos lijkt. Roberto Cubelli en zijn collega's vroegen mensen te beoordelen of twee objecten al dan niet tot dezelfde categorie behoorden (bijv. gereedschap of meubilair). Als het grammaticale geslacht van de twee objecten overeenkwam, waren de mensen sneller in hun beoordeling dan wanneer dat niet het geval was. In deze taak was het niet nodig de objecten te benoemen, maar toch lijkt het erop dat mensen het willekeurige grammaticale classificatiesysteem van hun moedertaal gebruiken.

Edward Segel en Lera Boroditsky ontdekten zelfs een invloed van grammaticaal geslacht buiten het laboratorium - in een encyclopedie van klassieke schilderingen. Zij bekeken alle geslachtelijke verbeeldingen van natuurlijk ongeslachtelijke concepten, zoals liefde, gerechtigheid en tijd. De onderzoekers viel de trend op dat deze entiteiten vaak gepersonificeerd werden door mannelijke personages als het grammaticale geslacht mannelijk was in de taal van de schilder (bijv. Frans: le temps) en vice versa voor vrouwelijke personages (bijv. Duits: die Zeit). Het geslacht van de afgebeelde personages kwam in 78% van de gevallen overeen met het grammaticale geslacht indien de moedertaal van de schilder dit verschil maakte, zoals in het Italiaans, Frans en Duits. Dit effect was zelfs nog consistent wanneer alleen gekeken werd naar concepten met verschillende geslachten in de verschillende talen.

Deze en vergelijkbare studies laten goed zien hoe grammaticale classificatiesystemen voor zelfstandige naamwoorden effect hebben op de visie van een taalgebruiker. Door af te dwingen dat mensen in bepaalde categorieën denken, worden denkgewoonten beïnvloed. Dit illustreert mooi dat gedachten beïnvloed worden door wat je moet zeggen - meer dan wat je kunt zeggen. Het effect van grammaticaal geslacht op cognitie benadrukt het feit dat taal geen geïsoleerde vaardigheid is, maar juist een centrale rol speelt in hoe onze geest werkt.

Geschreven door Richard Kunert en Gwilym Lockwood

Vertaald door: Nadine de Rue en Lotte Schoot.

 

Segel, E., & Boroditsky, L. (2011). Grammar in art. Frontiers in Psychology, 1,1. doi: 10.3389/fpsyg.2010.00244

Is het onvermijdelijk dat regelmatig gebruik van een vreemde taal onze moedertaal beïnvloedt?
Thumbnail

De meeste mensen die een tweede taal proberen te leren, of die omgaan met tweede-taalsprekers, merken dat de manier waarop mensen hun tweede taal spreken beïnvloed wordt door hun moedertaal. Ze hebben vaak een buitenlands accent, en ze gebruiken misschien de verkeerde woorden of een ongeschikte grammaticale structuur, omdat die woorden of die structuur worden gebruikt in hun moedertaal. Een minder bekend maar veelvoorkomend fenomeen is de invloed van een vreemde taal die we leren op onze moedertaal.

Mensen die een vreemde taal beginnen te gebruiken (bijvoorbeeld, als men verhuist naar een ander land) ondervinden vaak problemen bij het vinden van woorden wanneer ze hun moedertaal gebruiken. Andere veelvoorkomende invloeden zijn het lenen van woorden of collocaties (twee of meer woorden die vaak samen voorkomen) uit de tweede taal. Nederlandse sprekers van het Engels als vreemde taal zouden bijvoorbeeld in een Nederlands gesprek Engelse woorden gebruiken waarvoor geen letterlijke vertaling is, zoals native. Anderen merken misschien dat ze een letterlijke vertaling van de collocatie ‘taking a picture’ gebruiken terwijl ze in hun moedertaal spreken, zelfs al gebruikt hun moedertaal een ander werkwoord om die actie uit te drukken. Onderzoek van de afgelopen paar decennia laat zien dat dergelijke invloeden bestaan op alle taalkundige niveaus: zoals hierboven beschreven, lenen mensen woorden of uitdrukkingen van hun tweede taal, maar ze kunnen ook grammaticale structuren lenen of een buitenlands accent ontwikkelen in hun eigen moedertaal.

Over het algemeen heeft onderzoek laten zien dat alle talen die we spreken altijd tegelijk ‘actief’ zijn. Dit betekent dat wanneer een Nederlander Duits spreekt, niet alleen zijn Duits maar ook zijn Nederlands allebei tegelijkertijd automatisch geactiveerd zijn, samen met elke andere taal die die persoon spreekt. Zulke co-activatie bevordert waarschijnlijk de invloed die de talen op elkaar hebben.

Dus, zal het leren van een vreemde taal noodzakelijkerwijs de moedertaal beïnvloeden, op alle taalkundige niveaus? Tot op zeker hoogte, maar er zijn grote individuele verschillen. De invloed is sterker naarmate het gebruik van de vreemde taal toeneemt, en in het bijzonder als die regelmatig wordt gebruikt met moedertaalsprekers van die taal (zoals bij het verhuizen naar een ander land). De invloed wordt ook sterker met het verstrijken van de tijd, dus immigranten tonen bijvoorbeeld vaker meer invloed na twintig jaar in het buitenland dan na twee jaar, al zijn er ook grote invloeden in de beginperiode van het regelmatig gebruik van een vreemde taal. Sommige onderzoeken suggereren ook dat verschillen tussen mensen in bepaalde cognitieve vaardigheden, zoals de vaardigheid om irrelevante informatie te onderdrukken, de sterkte van de invloed van de tweede taal op de moedertaal beïnvloeden. Het is echter belangrijk om te weten dat sommige van die invloeden relatief klein zijn, en misschien niet eens op te merken zijn in alledaags taalgebruik.

Door Shiri Lev-Ari en Hans Rutger Bosker

Vertaald door Joost Rommers en Hans Rutger Bosker

Verder lezen:

Cook, V. (Ed.). (2003). Effects of the second language on the first. Clevedon: Multilingual Matters.

Waarom keert bij sommige tweetalige patiënten na een beroerte maar één van de twee talen terug?
Thumbnail

Wanneer iemand een beroerte krijgt, wordt de doorbloeding van bepaalde hersengebieden plots verstoord. Dat kan op twee manieren: een bloedvat knapt en begint te bloeden (hersenbloeding) of een bloedvat raakt geblokkeerd door bijvoorbeeld een bloedprop (herseninfarct). Wanneer dit gebeurt in een hersengebied dat belangrijk is voor taal, kunnen taalfuncties gedeeltelijk of geheel verloren gaan. Dit ziektebeeld wordt afasie genoemd. Patiënten kunnen na voldoende tijd, behandeling en revalidatie tot op zekere hoogte van deze aandoening herstellen. Mensen die twee (of meer) talen spreken - tweetaligen - kunnen op verschillende manieren van afasie herstellen. Het meest voorkomende is dat een tweetalige patiënt in beide talen in vergelijkbare mate herstelt: dit heet parallelle afasie. In sommige gevallen is het echter zo dat het herstel van tweetalige patienten ongelijk verdeeld is over zijn/haar talen. Dit type van herstel wordt selectieve afasie genoemd.

Het bestaan van selectieve afasie maakte dat onderzoekers in eerste instantie geloofden dat elke taal van een tweetalige persoon in een ander hersengebied gelokaliseerd moet zijn, gezien het feit dat na een beroerte de ene taal beter herstelt dan de andere. Met behulp van hersenscans zijn we er echter achtergekomen dat deze aanname niet correct is. Integendeel. Wanneer een persoon vele talen spreekt, activeren die allemaal een gemeenschappelijk netwerk van hersengebieden. Hoewel het volledige plaatje van hoe het brein meerdere talen genereert nog altijd niet helemaal bekend is, zijn er wel enkele factoren bekend die lijken te beïnvloeden in welke mate de talen van een tweetalige persoon na een beroerte herstellen. Als een persoon in een taal minder vaardig is dan in de andere, dan is de kans kleiner dat die taal tot hetzelfde niveau herstelt als de andere. Hoe meer een vaardigheid geautomatiseerd is, hoe gemakkelijker die herstelt. Iets dat moeite kost, zoals het spreken van een taal die je zelden gebruikt, herstelt ook moeilijker. Sociale factoren en emotionele betrokkenheid spelen ook een grote rol als we willen begrijpen welke taal na een beroerte herstelt. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan hoe vaak welke taal gebruikt wordt, of welke emoties geassocieerd worden met welke taal. Tot op heden is het nog steeds onduidelijk hoe deze factoren precies de mate van herstel beïnvloeden.

Een van de hedendaagse theorieën over waarom in meertalige afasiepatienten de ene taal beter herstelt dan de andere is dat de beroerte dan specifieke mechanismen in de hersenen heeft beschadigd die ervoor zorgen dat je bijvoorbeeld de ene taal kan onderdrukken (of uitzetten) wanneer je de andere taal gebruikt. Als de mechanismen die hiervoor zorgen beschadigd raken, is de patiënt wellicht niet langer in staat om in beide talen gelijkmatig te herstellen. Het lijkt dan alsof de patiënt een taal volledig verloren heeft, terwijl het probleem zit in controle over die taal. Onderzoekers hebben recentelijk ontdekt dat dit soort mechanismen meer aangedaan zijn bij tweetalige mensen met selectieve afasie die in slechts één taal herstellen, dan in tweetaligen met parallelle afasie, bij wie beide talen in gelijke mate herstellen. Gedurende het proces van taalherstel na een beroerte worden de verbindingen tussen taal- en controlegebieden opnieuw aangelegd. Dit interessante gegeven ondersteunt de eerdergenoemde theorie die selectieve afasie relateert aan verminderde/aangedane controle mechanismen. Dit is slechts één van de vele theorieën. Op dit moment proberen onderzoekers erachter te komen welke andere oorzaken ten grondslag liggen aan de verrassende patronen in herstel bij twee- of meertalige afasie.

Diana Dimitrova and Annika Hulten

Vertaald door Nadine de Rue en Lotte Schoot

Fabbro, F. (2001). The bilingual brain: Bilingual aphasia. Brain and Language, 79(2), 201-210. pdf

Green, D. W., & Abutalebi, J. (2008). Understanding the link between bilingual aphasia and language control. Journal of Neurolinguistics, 21(6), 558-576.

Verreyt, N. (2013). The underlying mechanism of selective and differential recovery in bilingual aphasia. Department of Experimental psychology, Ghent, Belgium. pdf

Waarom hebben sommige talen een schrift dat min of meer overeenkomt met de uitspraak van de taal, terwijl andere talen een minder helder schrift hebben?
Thumbnail

In geen enkele taal geeft de spelling (of orthografie) exact de uitspraak van die taal weer, maar sommige systemen doen dit beslist beter dan andere. Het Italiaans heeft bijvoorbeeld een oppervlakkige orthografie. Dat betekent dat woorden ongeveer net zo gespeld worden als ze klinken (hoewel Siciliaanse, Sardijnse of Napolitaanse sprekers van het Italiaans het hier mogelijk niet mee eens zijn). Het Engels heeft daarentegen een diepe orthografie, wat betekent dat de spelling en de uitspraak niet zo goed overeenkomen.

Dat de Italiaanse spelling zo consistent is, heeft twee belangrijke oorzaken. Ten eerste is in 1583 de Accademia della Crusca opgericht, welke eeuwen lang regels heeft gemaakt voor de Italiaanse taal. Het bestaan van zo’n academie heeft doeltreffende en consistente spelling mogelijk gemaakt. Ten tweede heeft het Standaard Italiaans slechts vijf klinkers, namelijk a, i, u, e en o. Dit maakt het een stuk gemakkelijker om op papier klinkers van elkaar te onderscheiden. Andere talen met een klinkersysteem dat uit vijf klinkers bestaat, zijn bijvoorbeeld het Spaans en het Japans. Deze talen hebben net als het Italiaans een oppervlakkige orthografie. Het Japans is een interessant geval; sommige woorden zijn geschreven in Japanse karakters, die zeer nauwkeurig de klank van een woord weergeven, maar andere woorden worden geschreven met aangepaste Chinese karakters, die wel de betekenis van het woord weergeven, maar totaal niet de klank ervan.

Het Frans heeft een diepe orthografie, maar slechts in één richting; één enkele klank kan op verschillende manieren geschreven worden, maar een bepaalde manier geschreven klinker of combinatie van klinkers kan slechts op één bepaalde manier worden uitgesproken. De klank [o] kan bijvoorbeeld geschreven worden als au, eau of o, zoals in haut, oiseau and mot, terwijl de spelling eau enkel en alleen uitgesproken kan worden als [o].

Het Engels heeft ondertussen een zeer diepe orthografie ontwikkeld en heeft al eeuwen met gemak hervorming van de spellingregels weerstaan (interessant genoeg geldt dit niet voor Amerikaans Engels; Noah Webster’s American Dictionary of the English Language introduceerde een succesvolle spellinghervorming: een spelling reform programme... of program). Een vanzelfsprekende reden hiervoor is het ontbreken van een formele academie voor de Engelse taal. Er zijn echter ook nog andere redenen.

Het Engels heeft een lange en ingewikkelde geschiedenis: het is ontstaan uit een smeltkroes van Europese talen - een vleugje van Latijn en Grieks hier, een snufje van Keltisch en Frans daar, een flinke hoeveelheid Duits en een paar handjes Noors. Sommige onregelmatigheden in de spelling van het Engels weerspiegelen de oorspronkelijke etymologie van de woorden. De onuitgesproken b in doubt en debt grijpt terug naar hun Latijnse komaf, dubitare en debitum, terwijl de uitspraak van ce- als "se-" in centre, certain en celebrity is te wijten aan de invloed van het Frans (en send en sell zijn niet "cend" en "cell" vanwege hun Duitse herkomst).

Alle talen veranderen door de jaren heen, maar het Engels heeft een bijzonder spectaculaire verzameling aan veranderingen van klinkers doorstaan tijdens de middeleeuwen: the Great Vowel Shift (oftewel de Grote Klinkerverschuiving). De vroege en middelste fases van deze Grote Klinkerverschuiving vielen samen met de uitvinding van de boekdrukkunst. Deze droeg bij aan het bevriezen van de Engelse spelling van dat moment. Zodoende veranderden de klinkers van klank, maar veranderde de spelling niet mee. Dit betekent dat in het Engels van nu veel woorden gespeld worden zoals ze zo’n 500 jaar geleden werden uitgesproken. Dit betekent ook dat de toneelstukken van Shakespeare oorspronkelijk heel anders werden uitgesproken dan in het moderne Engels, terwijl de spelling nagenoeg onveranderd is. Bovendien is het niet eenvoudig om te bedenken hoe Engelse klanken gespeld moeten worden, vanwege de grote hoeveelheid klinkers die het Engels rijk is. Afhankelijk van de regionale variant van het Engels kan een spreker tot wel 22 verschillende klinkers gebruiken in zijn spraak, terwijl enkel de letters a, i, u, e, o, en y beschikbaar zijn om deze klanken op schrift weer te geven. Geen wonder dat er zoveel concurrerende lettercombinaties gebruikt worden.

Diepe orthografie maakt het voor zowel moedertaalsprekers als tweedetaalleerders moeilijker om te leren lezen. Desondanks zijn veel mensen onwillig de spelling te hervormen, omdat de voordelen hiervan wellicht niet opwegen tegen het verlies van de taalgeschiedenis. Engelsen mogen dan houden van regelmaat als het gaat om wachtrijen of thee drinken, maar dit geldt niet wanneer het orthografie betreft.

Gwilym Lockwood & Flora Vanlangendonck

Vertaald door Nadine de Rue & Lotte Schoot

Zie ook:

Originele uitspraak van Shakespeare: http://www.youtube.com/watch?v=gPlpphT7n9s

Hoe ontwikkelen kinderen de verschillende vaardigheden noodzakelijk voor taalverwerving, in welke volgorde en waarom?

Kinderen beginnen meestal te brabbelen vanaf twee of drie maanden - eerst maken ze klinkers, later medeklinkers en uiteindelijk, vanaf zeven tot 11 maanden, geluidjes die op woorden beginnen te lijken. Kinderen brabbelen om te ontdekken hoe ze hun keel, mond en stembanden kunnen gebruiken om deze verschillende geluiden te produceren. Tegelijkertijd ontwikkelen ze de vaardigheid om woorden te kunnen herkennen. Dit zijn belangrijke stappen richting het kind zijn eerste woordjes die zich normaalgesproken rond 12 maanden openbaren.

Simpele zinnetjes die uit slechts één woord bestaan worden gevolgd door twee-woord-zinnetjes rond anderhalf tot twee jaar, waarbij ook de eerste tekenen van het gebruik van grammatica vertoond worden. Kinderen die opgroeien in een Duits- of Nederlandstalige omgeving (talen gekenmerkt door een 'onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp' woordvolgorde in bijzinnen, zinsdelen die een stabiele woordvolgorde kennen) of een Engelstalige ('onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp' volgorde) maken hun twee-woord-zinnetjes in een 'onderwerp-werkwoord' volgorde, zoals "ik eet". Kinderen die Arabisch of Iers leren (talen met een 'werkwoord-onderwerp-lijdend voorwerp' volgorde) maken daarentegen zinnetjes zoals "eet ik". Vanaf deze periode groeit het kind zijn woordenschat snel en de zinnen worden eveneens uitgebreider en complexer. Van grammatica wordt over het algemeen aangenomen dat de ontwikkeling het vierde of vijfde levensjaar is voltooid en vanaf dat moment worden kinderen als taalkundige volwassen beschouwd. Deze tijdsspanne varieert echter sterk van kind tot kind en de woordvolgorde hangt natuurlijk af van de omgeving waarin het kind opgroeit. Tegen het vierde à vijfde levensjaar zullen alle zich normaal ontwikkelende kinderen taalvaardig zijn. Dit gehele proces van taalverwerving gaat gepaard met verschillende ontwikkelingen in de hersenen zoals de vorming van nieuwe zenuwbanen, een verhoogd metabolisme in verschillende hersengebieden en 'myelinisering' (de inkapseling van zenuwuitlopers met een vettige, isolerende stof die essentieel is voor een normale werking van het zenuwstelsel).

Door Mariella Paul and Antje Meyer

Vertaald door Rick Janssen

Verder lezen:

Bates E, Thal D, Finlay BL, Clancy, B (1999) Early Language Development and its Neural Correlates, in I. Rapin & S. Segalowitz (Eds.), Handbook of Neuropsychology, Vol. 6, Child Neurology (2nd edition). Amsterdam: Elsevier. (link)

Wat zijn homofonen en waarom bestaan ze?
Thumbnail

Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken maar twee of meerdere verschillende betekenissen hebben. Dit fenomeen komt in alle gesproken talen voor. Neem bijvoorbeeld de Engelse woorden FLOWER en FLOUR. Ze klinken hetzelfde, ondanks dat ze uit verschillende letters bestaan wanneer ze worden opgeschreven (daarom heten ze heterografische homofonen). Andere homofonen klinken hetzelfde en zien er (geschreven) hetzelfde uit, zoals de woorden BANK (zitmeubel/dijkhelling) en BANK (financiële instelling) in zowel het Engels als het Nederlands. Zulke woorden worden daarom ook wel homografische homofonen genoemd. Woorden die vergelijkbaar klinken maar een verschillende betekenis hebben bestaan ook tussen talen. Een voorbeeld is het woord WIE, dat in het Duits (‘hoe’) iets anders betekent dan in het Nederlands (‘wie’).

Je zou denken dat homofonen serieuze problemen opleveren voor de luisteraar. Hoe kun je ooit begrijpen wat een spreker bedoelt als zij ‘Ik haat de muis’ zegt? Verschillende wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat luisteraars inderdaad ambigue woorden iets langzamer verwerken in vergelijking met ondubbelzinnige woorden. Echter, meestal wordt de intentie van de spreker wel duidelijk uit de context. Bovenstaande zin kan voorkomen in de context ‘Ik heb geen probleem met de meeste huisdieren van mijn dochter, maar ik haat de muis’ of ‘Ik ben blij met mijn nieuwe computer, maar ik haat de muis’. De door de spreker bedoelde betekenis wordt door de luisteraar vaak zo snel begrepen, dat de alternatieve betekenis vaak niet eens wordt opgemerkt. Voorafgaande talige context en kennis van de wereld helpen ons dus om de juiste woordbetekenis, en daarmee de intentie van de spreker, te achterhalen.

Waarom bestaan homofonen? Het lijkt veel minder verwarrend om verschillende combinaties van klanken te gebruiken voor verschillende concepten. Taalkundigen stellen dat klankverandering een belangrijke factor voor het ontstaan van homofonen kan zijn. Bijvoorbeeld, in het begin van de 18e eeuw werd de eerste letter van het Engelse woord KNIGHT niet langer uitgesproken, waardoor het een homofoon werd met het woord NIGHT. Ook contact tussen talen creëert homofonen. Het Engelse woord DATE is relatief recent in het Nederlands opgenomen, en werd daarmee een homofoon van het reeds bestaande woord DEED. Sommige veranderingen door de tijd heen creëren dus nieuwe homofonen, terwijl andere veranderingen juist maken dat homofonen verdwijnen. Nu de werkwoordsvorm ZOUDT steeds minder gebruikt wordt in het Nederlands, begint het woord ZOUT zijn homofonische status te verliezen.

Een bijzonder leuk kenmerk van homofonen is dat ze vaak in woordspelingen voorkomen of als stilistische elementen in literaire teksten gebruikt worden. In Romeo en Julia van Shakespeare (Acte 1, Scene IV, regel 13-16) gebruikt Romeo bijvoorbeeld een homofoon als hij het advies om te gaan dansen van zijn vriend Mercutio in de wind slaat:

     Mercutio:   Nay, gentle Romeo, we must have you dance.
          
     Romeo:   Not I, believe me: you have dancing shoes
         With nimble soles: I have a soul of lead
         So stakes me to the ground I cannot move.


Zulk elegant gebruik van homofonen heeft ongetwijfeld bijgedragen aan Shakespeares literaire succes.

Door David Peeters en Antje S. Meyer

Verder lezen:

Bloomfield, L. (1933). Language. New York: Henry Holt and Company.

Cutler, A., & Van Donselaar, W. (2001). Voornaam is not (really) a homophone: Lexical prosody and lexical access in Dutch. Language and speech, 44(2), 171-195. (link)

Rodd, J., Gaskell, G., & Marslen-Wilson, W. (2002). Making sense of semantic ambiguity: Semantic competition in lexical access. Journal of Memory and Language, 46(2), 245-266. (link)

Tabossi, P. (1988). Accessing lexical ambiguity in different types of sentential contexts. Journal of Memory and Language, 27(3), 324-340. (link)

Hoe ontstaat dyslexie?
Thumbnail

Als een kind een normale algemene intelligentie heeft en een normaal algemeen zintuiglijk functioneren, maar toch grote moeite met het leren lezen of spellen, kan hij of zij gediagnosticeerd worden met dyslexie. Deze aandoening werd voor de eerste keer beschreven in de jaren 90 van de 19e eeuw en werd toen aangeduid als ‘aangeboren woordblindheid’, omdat men dacht dat het een gevolg was van een probleem in de verwerking van visuele symbolen. Later werd duidelijk dat visuele problemen niet kenmerkend zijn voor de meeste mensen met dyslexie. In veel gevallen spelen subtiele problemen met bepaalde aspecten van taal een rol in de problemen met het leren lezen en spellen. Wanneer het leert lezen, moet een kind leren begrijpen hoe gesproken woorden zijn opgebouwd uit kleinere individuele eenheden (fonemen). Daarnaast moet een kind vaardig worden in het combineren van deze fonemen met arbitraire geschreven symbolen (grafemen). Hoewel de algemene taalvaardigheid van mensen met dyslexie doorgaans normaal lijkt te zijn, presteren ze vaak slecht op testen die betrekking hebben op het manipuleren van fonemen en het verwerken van fonologie, zelfs wanneer deze testen niets te maken hebben met lezen of schrijven.

Dyslexie wordt gedefinieerd als een beperking in de leesvaardigheid. Toch is er niet één enkele, duidelijke oorzaak die dit kan verklaren. Daarom is het mogelijk dat 'dyslexie' niet één enkel syndroom is, maar dat het een cluster van verschillende aandoeningen vertegenwoordigt, waarbij verschillende mechanismen betrokken zijn. Echter, het is moeilijk om een heldere indeling in subtypes van dyslexie te maken. Onderzoek heeft uitgewezen dat een behoorlijk aantal gedragsmaten (niet slechts fonologische beperkingen) geassocieerd zijn met leesproblemen, hoewel er nog wordt gediscussieerd over hoe deze kenmerken samen een coherent beeld kunnen vormen. Om een voorbeeld van zo'n gedragsmaat te noemen: mensen met dyslexie zijn minder accuraat wanneer hun gevraagd wordt om snel achter elkaar een serie plaatjes met objecten of kleuren te benoemen. Sommige onderzoekers denken nu dat dyslexie het resultaat is van een combinatie van verschillende cognitieve beperkingen, die tegelijkertijd in dezelfde persoon optreden.

Omdat dyslexie in bepaalde families vaker voorkomt dan in andere, moeten erfelijke factoren een belangrijke rol spelen in iemands gevoeligheid voor dyslexie. Er bestaat niettemin geen twijfel over het feit dat de genetische basis complex en heterogeen is. Er zijn een groot aantal verschillende genen bij betrokken, maar elk van deze genen heeft slechts een kleine invloed. Bovendien is er een interactie tussen genen en de omgeving waarin een kind opgroeit. Onderzoekers zijn er al in geslaagd een aantal interessante kandidaatgenen te identificeren, zoals DYX1C1, KIAA0319, DCDC2 en ROBO1. Dankzij indrukwekkende verbeteringen in 'DNA sequencing technologie' zullen in de toekomst waarschijnlijk nog andere genen ontdekt worden. Wat er precies misgaat in de hersenen bij dyslexie is grotendeels onbekend. Volgens een prominente theorie treedt tijdens de vroege ontwikkeling van een kind een verstoring op in het proces waarbij hersencellen naar hun uiteindelijke positie bewegen; de zogenaamde neuronale migratie. Indirect bewijs voor deze hypothese is afkomstig van post-mortemonderzoek van menselijke hersenen en van onderzoek in ratten naar de functie van enkele kandidaatgenen. Toch zijn er nog veel open vragen die beantwoord moeten worden voordat we een volledig begrip hebben van de mechanismen die leiden tot dit moeilijk grijpbare syndroom.

Door Simon Fisher
Vertaald door Jan-Mathijs Schoffelen & Lotte Schoot

Verder lezen:

Carrion-Castillo, A., Franke, B., & Fisher, S. E. (2013). Molecular genetics of dyslexia: an overview. Dyslexia, 19, 214–240. (link)

Demonet J. F., Taylor M. J., & Chaix, Y. (2004). Developmental dyslexia. Lancet, 63, 1451–1460 (link)

Fisher, S. E. & Francks, C. (2006). Genes, cognition and dyslexia: learning to read the genome. Trends in Cognitive Science, 10, 250-257.(link)

Begrijpen gebruikers van verschillende gebarentalen elkaars gebaren?

Als we mensen vertellen dat we de gebarentalen van dove mensen onderzoeken, of als mensen ons gebarentaal zien gebruiken, vragen ze ons vaak of gebarentaal universeel is. Het antwoord is dat bijna ieder land tenminste één nationale gebarentaal heeft. De structuur van deze gebarentaal is anders dan de structuur van de dominante taal in dat land. Hoewel zowel in Engeland als Noord-Amerika vooral Engels gesproken wordt, zijn de nationale gebarentaal van Engeland (British Sign Language) en die van Noord-Amerika (American Sign Language) toch erg verschillend. Chinese gebarentaal en Nederlandse gebarentaal hebben niet alleen verschillende vocabulaires, maar ook andere vingerspelling en ieder hun eigen grammaticale regels. Toch kunnen Chinese en Nederlandse doven, die dus niet dezelfde taal beheersen, het verschil tussen hun talen vrij makkelijk overbruggen als ze elkaar voor het eerst ontmoeten: ze kunnen dus toch met elkaar communiceren.

Thumbnail


Dit soort communicatie staat bekend als 'cross-signing'. In samenwerking met het International Institute for Sign Languages and Deaf Studies - iSLanDS, doen wij onderzoek naar hoe cross-signing ontstaat tussen doven die verschillende gebarentalen beheersen. We maken opnames van gebaarders die uit verschillende landen komen, bijvoorbeeld uit Zuid-Korea, Oezbekistan en Indonesië. Deze gesprekspartners komen elkaar tegemoet door gebaren te verzinnen die niet afkomstig zijn uit hun eigen gebarentaal. De mate van communicatief succes wordt dus voor een groot deel bepaald door de creativiteit van deze gebaarders. Deze vorm van taalcreatie maakt gebruik van de beeldende aspecten van visuele taal (bijvoorbeeld het beschrijven van een cirkel in de lucht om te verwijzen naar een rond voorwerp, of het weergeven van een man door aan te geven dat hij een snor heeft), maar ook van meer algemene interactiepricipes (bijvoorbeeld het herhalen van een gebaar om als verzoek tot meer informatie).

Cross-signing is niet hetzelfde als de internationale gebarentaal (International Sign) die wordt gebruikt op internationale bijeenkomsten van doven, zoals het World Federation of the Deaf (WFD) congres of de Deaflympics. De internationale gebarentaal is sterk beinvloed door gebaren uit American Sign Language en wordt meestal gebruikt om te presenteren aan een publiek dat bekend is met het vocabulaire. Cross-signing, aan de andere kant, ontstaat vanuit de interactie tussen gebaarders die niet bekend zijn met elkaars gebarentaal.

Connie de Vos, Kang-Suk Byun & Elizabeth Manrique
vertaald door Lotte Schoot & Connie de Vos

Meer weten?

Information on differences and commonalities between different sign languages, and between spoken and signed languages by the World Federation of the Deaf: (link)

Mesch, J. (2010). Perspectives on the Concept and Definition of International Sign. World Federation of the Deaf. (link)

Supalla, T., & Webb, R. (1995). The grammar of International Sign: A new look at pidgin languages. In K. Emory and J. Reilly (Eds.), Sign, Gesture and Space. (pp.333-352) Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum.

 

Is lichaamstaal universeel?
Thumbnail

Ons lichaam communiceert voortdurend op verschillende manieren. Eén vorm van lichamelijke communicatie is de zogeten lichaamstaal. Tijdens sociale interacties toont ons lichaam houdingen en emoties en deze worden beïnvloed door de dynamiek van de interactie zelf, de relatie van de personen in kwestie en door iemands persoonlijkheid (zie ook antwoord op de vraag "Wat is lichaamstaal?"). Deze boodschappen van het lichaam worden doorgaans onbewust uitgezonden. Het ontwikkelen van een universeel communicatiemiddel dat geschikt zou zijn voor het uiten van lichaamstaal zou om die reden erg moeilijk zijn. Echter, innen een cultuur blijken er veel overeenkomsten te bestaan in de manier waarop mensen houdingen en emoties via hun lichaam uiten.

Een andere vorm van lichamelijke communicatie bestaat uit de gebaren die tijdens het spreken spontaan worden gemaakt. Dit zijn bijvoorbeeld bewegingen van de handen, armen en soms andere lichaamsdelen. Een belangrijke eigenschap van dit soort gebaren is dat zij vaak nauw verbonden zijn aan de betekenis van datgene wat tegelijkertijd via de spraak gecommuniceerd wordt. Dit is in tegenstelling tot het type signalen waar lichaamstaal uit bestaat. Omdat spraak en gebaren zo nauw met elkaar verweven zijn, is het lastig om de gebaren die simultaan met spraak gemaakt worden volledig te begrijpen in de afwezigheid van spraak. Deze gebaren bieden dus weinig hulp wanneer gesprekspartners niet dezelfde taal spreken. Bovendien worden gebaren die simultaan met spraak gemaakt worden, gevormd door de cultuur waarin zij voorkomen (derhalve verschillen deze gebaren tot op zekere hoogte per cultuur). Sterker nog, zelfs binnen een cultuur bestaat er geen standaardvorm die toepasbaar is op deze gebaren; het zijn iemands persoonlijke creaties op het moment van spreken. Hoewel er dus overlap bestaat in de manier waarop verschillende mensen gebaren gebruiken om betekenis mee uit te beelden, bestaan er ook aanzienlijke verschillen. Mede vanwege zulke individuele verschillen zijn deze gebaren niet geschikt voor een non-verbale universele code die gebruikt zou kunnen worden wanneer gesprekspartners niet dezelfde taal delen.

In afwezigheid van een gemeenschappelijke taal grijpen mensen vaak terug op pantomime-gebaren wanneer zij met elkaar proberen te communiceren. Deze gebaren zijn zeer iconisch of beeldend van aard (zoals sommige iconische gebaren met spraak samengaan ook zijn). Dit soort gebaren lijkt qua vorm dus erg op de dingen in de wereld om ons heen. Zelfs wanneer deze gebaren tijdens spraak gebruikt worden zijn ze bedoeld om begrijpelijk te zijn zonder spraak. In de afwezigheid van gesproken taal zijn deze gebaren derhalve veel informatiever dan de spontane gebaren die tegelijkertijd met spraak gemaakt worden. Zolang twee mensen kennis over de wereld om zich heen delen, bijvoorbeeld over handelingen, objecten of ruimtelijke relaties, zijn deze gebaren communicatief, zelfs wanneer mensen niet dezelfde taal spreken.

Een belangrijk onderscheid dient gemaakt te worden tussen deze pantomimen, die informatie kunnen communiceren in de afwezigheid van spraak, en gebarentaal. In tegenstelling tot pantomimen zijn gebarentalen van dove gemeenschappen volwaardige talen, die bestaan uit (hand)bewegingen met conventionele betekenissen, en uit componenten vergelijkbaar met de componenten waaruit een gesproken taal bestaat. Er bestaat geen universele gebarentaal: verschillende gemeenschappen hebben verschillende gebarentalen (bijvoorbeeld Nederlandse, Duitse, Britse, Franse of Turkse gebarentaal).

Judith Holler & David Peeters
Vertaald door Charlotte Poulisse & David Peeters

Meer lezen?

Kendon, A. (2004). Gesture: Visible action as utterance. Cambridge University Press. (link)

McNeill, D. (1992). Hand and mind: What gestures reveal about thought. Chicago University Press. (link book review)

Is er een taalgen dat alleen mensen hebben?
Thumbnail

Taal lijkt uniek te zijn in de wereld, een typisch kenmerk van de mens. Hoewel sommige diersoorten ook complexe communicatiesystemen hebben, kunnen zelfs de primaten die het meest verwant zijn aan de mens niet praten, onder andere omdat ze geen vrijwillige controle hebben over hun vocalisaties. Maar taal hoeft niet gesproken te zijn: na jaren van intensieve training kunnen sommige chimpanees en bonobo's wel simpele gebarentaal leren. Toch komen de vaardigheden van deze uitzonderingen niet eens in de buurt van een menselijke peuter, die spontaan gebruik maakt van de generatieve kracht van taal om ideeën uit te drukken over het hier en nu, maar ook over het verleden en de toekomst.

Het is zeker dat genen een belangrijke rol spelen in de oplossing van dit raadsel. Toch is er niet zoiets als een 'taal-gen' in de zin dat er een specifiek gen zou zijn met de taak om mensen van deze unieke vaardigheid te voorzien. Genen specificeren namelijk geen cognitieve of gedragsmatige output; ze bevatten informatie voor het maken van proteïnen die functies uitvoeren binnenin lichaamscellen. Sommige van die proteïnen hebben belangrijke effecten op hersencellen. Ze beïnvloeden bijvoorbeeld hoe deze cellen zich delen, hoe ze groeien en hoe ze verbindingen maken met andere hersencellen, die bepalen hoe het brein functioneert. Het is daarom mogelijk dat evolutionaire veranderingen in bepaalde genen invloed hebben gehad op verschillende verbindingen in het brein, wat er dan weer voor heeft gezorgd dat mensen konden gaan praten. Dit is niet het resultaat van veranderingen in een bepaald gen, maar van veranderingen in meerdere genen, en er is geen reden om aan te nemen dat welk gen dan ook 'opeens' in onze soort is ontstaan.

Er is overtuigend bewijs dat het menselijk taalvermogen is ontstaan door aanpassingen van genetische paden die evolutionair gezien veel verder terug gaan. Een overtuigend argument komt van studies naar het gen FOXP2 (een gen dat in de media vaak -foutief- is gepresenteerd als het mythische 'taal-gen'). Het is waar dat FOXP2 relevant is voor het taalvermogen - de rol van dit gen is ontdekt doordat er zeldzame mutaties zijn van dit gen die ernstige taal- en spraakproblemen veroorzaken. Maar FOXP2 is niet uniek voor mensen: opmerkelijk gelijkaardige varianten van dit gen zijn gevonden in gewervelde soorten (primaten, knaagdieren, vogels, reptielen en vissen) en het lijkt actief te zijn in dezelfde hersengebieden in deze dieren als in mensen. Zangvolgens hebben bijvoorbeeld hun eigen versie van FOXP2: dit gen helpt de volgels om te leren zingen. Diepgaande studies over varianten van FOXP2 in verschillende soorten laten zien dat het een rol speelt in hoe hercencellen zich met elkaar verbinden. Alhoewel het gen al miljoenen jaren bestaat zonder veel te veranderen, zijn er toch tenminste twee kleine, maar interessante veranderingen op te merken met betrekking tot de evolutie van dit gen. Die veranderingen zijn pas gebeurd nadat de mensensoort is afgesplitst van de chimpansees en de bonobo's. Wetenschappers onderzoeken die veranderingen nu en proberen uit te vinden wat de invloed van die veranderingen is op onze hersennetwerken - dit zou een stukje van de puzzel over het ontstaan van taal kunnen oplossen.

Simon Fisher, Kate Kucera & Katherine Cronin
Vertaald door Lotte Schoot & Jolien ten Velden

Meer weten?

Revisiting Fox and the Origins of Language (link)

Fisher S.E. & Marcus G.F. (2006) The eloquent ape: genes, brains and the evolution of language. Nature Reviews Genetics, 7, 9-20. (link)

Fisher, S.E. & Ridley, M. (2013). Culture, genes, and the human revolution. Science, 340, 929-930.(link)

Is er een snelle methode om mijn Engelse vocabulaire uit te breiden?
Thumbnail

Het leren van een nieuwe taal is niet makkelijk, met name omdat dit veel van ons geheugen vergt. Hoewel er geen universele ‘best practice’ bestaat, kun je met behulp van een aantal goede strategieën een stuk efficiënter nieuwe woorden leren.

De gebruikelijke methode om vanaf niets een vocabulaire op te bouwen is door de nieuwe woorden uit de te leren taal naar de eigen taal te vertalen. Dit is vooral een goede methode voor twee talen die gerelateerd zijn aan elkaar, zoals het Nederlands en het Duits. Echter, wanneer de twee talen niet aan elkaar gerelateerd zijn, zoals Engels en Chinees, is deze methode te indirect. Het leerproces wordt in dergelijke gevallen veel efficiënter wanneer de vertaalstap wordt overgeslagen en de nieuwe woorden direct aan objecten of handelingen gekoppeld worden. Veel bekwame tweede-taalsprekers komen regelmatig woorden tegen waar geen adequate vertaling voor bestaat in hun moeder taal. Hieruit blijkt dat deze woorden niet eigen zijn gemaakt door middel van vertaling, maar geleerd zijn in de context van de nieuwe taal.

Om de vertaalstap in een vroeg stadium van het leerproces over te slaan, kan het helpen om je in te beelden hoe het woord er uitziet (of aanvoelt, ruikt, of beweegt) wanneer je het hoort of uitspreekt. Op deze manier wordt het nieuwe woord gekoppeld aan de verbeelding die dit woord bij je oproept. Met deze techniek imiteer je als het ware de manier waarop een kind een nieuwe taal leert. Een andere manier om sneller woordjes te leren is door begripsmatig aan elkaar gerelateerde woorden te groeperen en die tegelijkertijd te oefenen. Zo kun je bijvoorbeeld alle objecten en gebeurtenissen die met vervoer te maken hebben benoemen wanneer je op weg naar huis gaat, of aan de eettafel proberen alle objecten te benoemen die je op dat moment ziet. Waar het om gaat is dat je de nieuwe taal direct betekenis geeft, in plaats van haar probeert te begrijpen door middel van een ander medium, zoals de moedertaal. In een wat meer gevorderd stadium kun je gebruik maken van een eentalig woordenboek, zoals Thesaurus in het Engels. Hiermee zoek je de betekenis van nieuwe woorden rechtstreeks op en maak je dus geen gebruik van de vertalingen uit een tweetaling woordenboek.

Ook het aanwenden van een methode genaamd 'interval leren' kan behulpzaam zijn. Interval leren is een getimede routine. Nieuw materiaal (zoals een set woorden in een taal die je aan het leren bent) wordt in drie getimede blokken en tussenliggende pauzes van 10 minuten geïntroduceerd, bestudeerd en herhaald. Het is belangrijk dat de afleidingsactiviteiten die tijdens de pauzes worden uitgevoerd totaal ongerelateerd zijn aan het studie materiaal, zoals lichamelijke oefeningen. Laboratoriumonderzoek heeft aangetoond dat zulke herhaalde stimuli met tussenliggende pauzes resulteren in lange-termijn verbindingen tussen neuronen in de hersenen. Dit zorgt dan weer voor lange-termijn opslag in het geheugen. Dergelijke processen vinden al plaats op een tijdsschaal van minuten en dit is niet alleen in mensen, maar ook in andere dieren aangetoond.

Aan vergeten en fouten maken ontkom je niet als je nieuwe dingen probeert te leren, maar hoe vaker je de woorden die je leert gebruikt, hoe beter je ze zult onthouden.

Sylvia Chen & Katerina Kucera
Vertaald door Charlotte Poulisse & Jolien ten Velden

Meer weten?

Kelly P. & Whatson T. (2013). Making long-term memories in minutes: a spaced learning pattern from memory research in education. Frontiers of Human Neuroscience, 7, 589. (link)

Gaan talen na verloop van tijd meer op elkaar lijken of gaan ze juist meer van elkaar verschillen?
Thumbnail

Een standaard aanname over taalverandering is dat wanneer twee groepen mensen van elkaar geïsoleerd raken, de taal die door elk van deze gemeenschappen gebruikt wordt van elkaar zal gaan verschillen. Wanneer de twee gemeenschappen weer met elkaar in contact komen, is er sprake van taalcontact en kunnen hun talen weer meer op elkaar gaan lijken. Dit kan bijvoorbeeld door het 'lenen' van bepaalde aspecten van een taal. In veel delen van de wereld hebben talen aspecten van andere talen geleend, zoals in het geval van leenwoorden. Een recent voorbeeld is het woord ‘internet’, dat in veel talen is opgenomen. Voordat globale communicatie mogelijk was, vond deze uitwisseling enkel plaats tussen talen die gesproken werden in hetzelfde geografische gebied. Het zou kunnen dat talen die gesproken worden in hetzelfde gebied daarom vaak op elkaar lijken. Taalkundigen noemen dit ‘areal effects’ (geografisch gebonden uitwisseling). Deze effecten worden beïnvloed door sociale en taalkundige factoren, zoals migratie of wanneer een bepaalde bevolkingsgroep machtiger is of meer aanzien geniet.

Een andere mogelijke oorzaak voor het naar elkaar toe ontwikkelen van talen is wanneer bepaalde woorden of taalkundige regels gemakkelijker te leren zijn of op de een of andere manier beter in onze hersenen zouden ‘passen’. Dit is vergelijkbaar met het concept dat verschillende diersoorten onafhankelijk van elkaar dezelfde kenmerken ontwikkelen. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van vleugels bij vogels, vleermuizen en sommige dinosauriës. In zo’n geval geval zouden talen die gesproken worden op plaatsen ver van elkaar vandaan zich dusdanig veranderen dat ze meer op elkaar gaan lijken. Onderzoekers hebben in verschillende talen overeenkomstige kenmerken van woorden ontdekt, waarbij de klank van het woord een direct verband heeft met de betekenis. Dit verschijnsel is ook wel bekend als klanksymboliek. Het woord voor ‘neus’ bestaat bijvoorbeeld in verschillende talen uit nasale klanken, zoals de [n]. Bovendien gebruiken talen over de hele wereld een vergelijkbaar woord om aan te duiden dat ze iets niet verstaan hebben: ‘huh?’ of ‘wat?’. Een mogelijke reden hiervoor is dat het een kort, vragend woord is dat effectief de aandacht weet te trekken.

Het is lastig om onderscheid te maken tussen laatstgenoemde effecten enerzijds en het uitwisselen van woorden en andere taalkundige aspecten als gevolg van taalcontact anderzijds. De reden hiervoor is dat de gevolgen van beide processen vergelijkbaar zijn. Een van de doelstellingen van de evolutionaire taalkunde is het vinden van een manier om dit onderscheid te kunnen maken.

Deze vraag raakt de kern van taalkundig onderzoek, aangezien het indirect vraagt of er grenzen zijn aan hoe talen in elkaar kunnen zitten. Sommige van de eerste moderne taalkundige theorieën stelden dat er sterke biologische beperkingen zijn die talen vormgeven. Meer recent heeft taalkundig veldonderzoek uitgewezen dat er vele talen zijn die een enorme diversiteit laten zien in hun klanken, woorden en regels. Het zou kunnen dat voor elke wijze waarop talen meer op elkaar gaan lijken er tegelijkertijd ook een manier is waarop ze meer van elkaar gaan verschillen.

Seán Roberts & Gwilym Lockwood
Vertaald door J.M. Schoffelen, Nadine de Rue & Lotte Schoot

Meer weten?

Can you tell the difference between languages? (link)
Why is it studying linguistic diversity difficult? (link)
Is ‘huh?’ a universal word? (link)

Meer lezen?

Nettle, D. (1999). Linguistic Diversity. Oxford: Oxford University Press.

Dingemanse, M., Torreira, F., & Enfield, N. J. (in press). Is “Huh?” a universal word? Conversational infrastructure and the convergent evolution of linguistic items. PLoS One. (link)

Dunn, M., Greenhill, S. J., Levinson, S. C., & Gray, R. D. (2011). Evolved structure of language shows lineage-specific trends in word-order universals. Nature, 473, 79-82. (link)

Wat bedoelen onderzoekers wanneer ze praten over "maternal language"? Bedoelen ze dan "moedertaal"?
Thumbnail
Image: Eoin Dubsky

Nee, met "maternal language" doelen onderzoekers op kind-georiënteerde taal. Modern onderzoek naar de manier waarop ouders en verzorgers tegen kinderen praten, begon in de late jaren zeventig. Wetenschappers die taalverwerving onderzoeken, waren geïnteresseerd in hoe het leren van taal beïnvloed wordt door de manier waarop ouders tegen hun kinderen praten. Aangezien de moeder doorgaans de belangrijkste verzorger is, richtten de eerste studies zich op het taalgebruik van de moeder (ook vaak ‘motherese’ genoemd). Deze taal werd gewoonlijk beschreven als een taal met een hogere toonhoogte, een breder toonbereik, en een eenvoudiger vocabulaire. Vandaag de dag weten we dat er veel meer variabiliteit is in de manier waarop ouders hun spraak aanpassen aan hun kinderen. Sommige moeders gebruiken bijvoorbeeld inderdaad een breder toonbereik dan gewoonlijk, maar veel moeders gebruiken haast hetzelfde toonbereik als dat ze gebruiken bij volwassenen. De spraak van de moeder past zich ook aan het taalvermogen van hun kinderen aan, en kan dus sterk veranderen van de ene op de andere maand.

Daarnaast zijn er culturen waarin moeders nauwelijks of geen ‘babypraat’ gebruiken wanneer ze met hun kinderen communiceren. Om deze reden is het onmogelijk om een universele moederlijke taal te definiëren. Daarnaast is het belangrijk om niet te vergeten dat ook vaders, grootouders, broers, zussen, andere familieleden en zelfs niet-familieleden hun spraak aanpassen wanneer ze tegen een jong kind praten. Om deze reden geven onderzoekers vandaag de dag de voorkeur aan ‘kind-georiënteerde spraak’ boven 'maternal language' of ‘motherese’. Enkele recente onderzoeken hebben aangetoond dat wij niet alleen onze spraak aanpassen aan kinderen: we veranderen ook onze handbewegingen en de manier waarop we dingen uitbeelden. We maken ze trager, groter, en dichter bij het kind. Samengevat, kind-georiënteerde taal lijkt slechts één aspect te zijn van een breder communicatief fenomeen tussen ouders/verzorgers en kinderen.

Emanuela Campisi, Marisa Casillas & Elma Hilbrink
Vertaald door Jan-Mathijs Schoffelen & Lotte Schoot

Meer weten?

Fernald, A., Taeschner, T., Dunn, J., Papousek, M., de Boysson-Bardies, B., & Fukui, I. (1989). A cross-language study of prosodic modifications in mothers' and fathers' speech to preverbal infants. Journal of Child Language, 16, 477–501.

Rowe, M. L. (2008). Child-directed speech: relation to socioeconomic status, knowledge of child development and child vocabulary skill. Journal of Child Language, 35, 185–205

Wat is het verschil tussen een dieptestructuur en een oppervlaktestructuur in taal?
Thumbnail
Image: Duncan Rawlinson

De termen 'dieptestructuur' en 'oppervlaktestructuur' verwijzen naar de verschillende niveaus waarop informatie wordt verwerkt in het taalproductiesysteem. Stel je bijvoorbeeld voor dat je een hond ziet die een postbode achtervolgt. Wanneer je deze informatie in taal omzet, creëer je een representatie die drie informatie-eenheden bevat: een hond, een postbode en de actie 'achtervolgen'. Deze informatie zit in het hoofd van de spreker als een onderliggende structuur, of 'dieptestructuur'. Als je de informatie wilt uitdrukken in taal, kun je bijvoorbeeld een zin produceren als 'de hond achtervolgt de postbode'. Dit is de oppervlaktestructuur, die bestaat uit woorden en geluiden die geproduceerd worden door een spreker (of schrijver) en die gehoord (of gelezen) worden door een luisteraar (of lezer). Hoewel de zin 'de postbode wordt achtervolgd door de hond' dezelfde gebeurtenis (dieptestructuur) omschrijft als de eerste zin, is de volgorde waarop je de twee figuren noemt (de oppervlaktestructuur) anders: één dieptestructuur kan dus verschillende oppervlaktestructuren hebben. Taalkundigen denken dat je verschillende 'verplaatsingsregels' kan toepassen op de informatie in de dieptestructuur, met als resultaat dat verschillende oppervlaktestructuren ontstaan. Deze verplaatsingen noemen ze taalkundige regels, die deel uit maken van onze grammatica. Sprekers (en schrijvers) moeten de regels leren om grammaticaal correcte zinnen te kunnen produceren.

Er betaan regels voor verschillende soorten uitingen. Andere voorbeelden van verplaatsingsregels tussen de dieptestructuur en de oppervlaktestructuur, leiden tot declaratieve zinnen (jij hebt een hond) en vragende zinnen (heb jij een hond?). Hier is het ook in de regel opgenomen dat de volgorde van de eerste twee woorden in de zin omgedraaid moeten worden.

by Gwilym Lockwood & Agnieszka Konopka
Vertaald door Lotte Schoot & Lorijn Zaadnoordijk

Meer weten?

Chomsky, N. (1957). Syntactic Structures. Mouton.
Chomsky, N. (1965). Aspects of the Theory of Syntax. MIT Press.

 

Apparaten zijn steeds beter in staat de menselijke hersenen te imiteren. Komen we ooit op het punt dat implantaten (al dan niet in het brein) communicatie zonder te spreken mogelijk maken?
Thumbnail
Image: Ars Electronica

Tegenwoordig wordt gesteld dat het menselijk brein een informatieverwerker is, net als een computer die ons in staat stelt om te gaan met een zeer complexe en uitdagende omgeving. Theoretisch gezien zou het daarom mogelijk zijn om de informatie die de hersenen bevatten uit te lezen door middel van een zogenaamd ‘brein-computer interface’ (BCI). Door het meten van hersenactiviteit in de visuele hersenschors en hier ingewikkelde, zelflerende computeralgoritmes op toe te passen, zijn onderzoekers nu bijvoorbeeld in staat om af te leiden wat iemand met zijn eigen ogen ziet.

Ook op het gebied van taal zijn er veelbelovende resultaten behaald. In een taak waarbij proefpersonen dieren en gebruiksvoorwerpen dienden te onderscheiden, kon op basis van gemeten hersenactiviteit worden vastgesteld wat voor soort stimuli de mensen aangeboden kregen, dus of het bijvoorbeeld ging om gesproken dan wel geschreven stimuli, foto’s of natuurgeluiden. Met behulp van meer invasieve hersenmetingen kunnen onderzoekers bovendien informatie verkrijgen over welke spraakklanken mensen horen of uitspreken. Het lijkt er dus op dat het misschien, in een niet zo verre toekomst, mogelijk zal zijn om een hersenprothese te maken die ervoor zorgt dat een computer spraak produceert wanneer mensen denken aan wat ze willen zeggen.

BCI-onderzoekers zijn echter nog lang niet zover dat we zonder te spreken met elkaar kunnen communiceren. Ten eerste is menselijke communicatie veel meer dan alleen spreken en luisteren; we gebruiken nog veel meer signalen, zoals gebaren, gezichtsuitdrukkingen en andere vormen van non-verbale communicatie. Daarnaast hebben BCI’s zich tot nu toe vooral gericht op het ‘uitlezen’ van hersenactiviteit. Voor het ‘wegschrijven’ van informatie in het brein is een meer directe manipulatie van hersenactiviteit vereist. Cochleaire implantaten (gehoorprothesen) zijn een voorbeeld van hoe dit kan werken. Deze implantaten gebruiken auditieve informatie (geluiden, spraak) om de zenuwcellen in het oor elektrisch te stimuleren, zodat mensen die doof geboren worden toch kunnen horen. Maar ook dit betreft nog niet het direct stimuleren van het brein in de volle rijkdom die nodig zou zijn voor alledaagse communicatie. Het is dus theoretisch mogelijk is om enerzijds hersenactivatie uit te lezen en om te zetten in spraak en anderzijds auditieve signalen weg te schrijven naar de hersenen, zodat we onze stem en oren niet meer hoeven te gebruiken om te kunnen communiceren. Het is echter bijzonder moeilijk om een combinatie van beide toe te passen voor alledaagse communicatie. Hiervoor is nog enorm veel onderzoek nodig op het gebied van taalwetenschap, hersenonderzoek, informatica en statistiek.

Dan Acheson & Rick Janssen
Vertaald door Lotte Schoot, Rick Janssen & Nadine de Rue

Meer weten?

[1] Schoenmakers, S., Barth, M., Heskes, T., & van Gerven, M. A. J. (2013). Linear Reconstruction of Perceived Images from Human Brain Activity. NeuroImage, 83, 951-961.(link)

[2] Simanova, I., Hagoort, P., Oostenveld, R., van Gerven, M.A.J. (2012). Modality-Independent Decoding of Semantic Information from the Human Brain. Cerebral Cortex, doi:10.1093/cercor/bhs324.(link)

[3] Chang, E. F., Niziolek, C. A., Knight, R. T., Nagarajan, S. S., & Houde, J. F. (2013). Human cortical sensorimotor network underlying feedback control of vocal pitch.Proceedings of the National Academy of Sciences, 110, 2653-2658.(link)

[4] Chang, E. F., Rieger, J. W., Johnson, K., Berger, M. S., Barbaro, N. M., & Knight, R. T. (2010). Categorical speech representation in human superior temporal gyrus. Nature neuroscience, 13, 1428-1432.(link)

[5] Bouchard, K. E., Mesgarani, N., Johnson, K., & Chang, E. F. (2013). Functional organization of human sensorimotor cortex for speech articulation. Nature, 495, 327-332. (link)

Waarom roep je ‘au’ bij plotselinge pijn?
Thumbnail

In deze vraag zitten twee vragen verborgen. Voor een helder antwoord kunnen we die het beste opbreken:

(1) Waarom roepen we als we pijn hebben?

(2) Waarom roepen we ‘au!’ en niet iets anders?

Bij de eerste vraag zijn we in het gezelschap van een hoop andere dieren. Kreten van pijn komen door heel het dierenrijk voor. Waarom? Darwin, die in 1872 een boek schreef over emoties bij mens en dier, dacht dat het samenhing met de sterke spiersamentrekkingen die bijna elk dier vertoont bij een pijnscheut — een geritualiseerde versie van het zich bliksemsnel onttrekken aan een pijnlijke stimulus. Maar dat brengt ons nog niet veel verder: waarom zou de mond daarbij open moeten gaan? Onderzoek sindsdien heeft uitgewezen dat kreten in het dierenrijk ook communicatieve functies hebben: bijvoorbeeld om soortgenoten te alarmeren bij gevaar, om hulp te roepen, of om zorgend gedrag op te wekken. Die laatste functie begint al in de eerste seconden van ons leven, wanneer we het op een huilen zetten en onze moeder ons zorgzaam in de armen neemt. Baby’s, en trouwens de jongen van veel dieren, hebben hele repertoires aan verschillende kreten. In die repertoires is de pijnkreet — de uitroep bij een acute pijnbeleving— altijd duidelijk herkenbaar: een plotseling begin, een hoge intensiteit, en een relatief korte duur. Hier zien we al de contouren van ons “au!”. En daarmee komen we aan bij het tweede deel van de vraag.

Waarom au en niet iets anders? Eerst moeten we de vraag kritisch bekijken. Is het echt nooit anders? Zeg je au als je op je duim slaat of is het “aaaah!”? In de realiteit is er flink wat variatie. Toch is de variatie niet oneindig. Niemand roept bibibibibi of vuuuuu in plotselinge pijn. Pijnkreten zijn variaties op een thema. Dat thema begint met een “aa” vanwege de vorm van ons spraakkanaal bij wijd open mond, en klinkt als “aau” als de mond daarna weer snel naar een dichte stand beweegt. Het woordje “au” vat dat thema prima samen. Daarmee hebben we meteen een belangrijke functie van taal te pakken. Taal helpt ons om ervaringen die nooit volledig hetzelfde zijn toch als soortgelijk te beoordelen. Dat is handig, want als we het willen hebben over “iemand die au roept” hoeven we niet de kreet precies te imiteren. In die zin is au een talig woord en geen kreet meer. Is au dan ook in alle talen hetzelfde? Bijna, maar niet helemaal, want elke taal gebruikt zijn eigen inventaris van klanken voor het beschrijven van de pijnkreet. In het Duits is het “au!”, een Engelsman zegt “ouch!”, en voor iemand uit Israel “oi!” — althans zo schreef Byington in 1942 in één van de eerste vergelijkende studies van uitroepen van pijn.

Ieder van ons komt ter wereld met een repertoire van kreten, en leert daarbovenop een taal. Die taal maakt dat we meer kunnen dan het uitschreeuwen — we kunnen er ook over praten. Gelukkig maar, want anders was er van dit antwoord niets terecht gekomen.

Geschreven door Mark Dingemanse en gepubliceerd in “Kennislink Vragenboek”

Waarom hebben we spelling nodig?
Thumbnail

Stel je eens voor dat je de opdracht kreeg om een bericht te sturen naar een vriend, maar dat je alleen cijfers en interpunctiesymbolen mocht gebruiken. Misschien zou je wel een manier kunnen vinden om de geluiden die in de Nederlandse taal gebruikt worden om te zetten in deze symbolen. Maar als je je boodschap dan inderdaad op zou schrijven met behulp van je nieuwe 'alfabet', hoe moet je vriend dan weten hoe hij de symbolen weer om moet zetten naar geluiden (en dus naar taal)? Om dit te laten werken moeten jij en je vriend een overeenkomst hebben over hoe jullie de cijfers en interpunctiesymbolen gebruiken om woorden op te schrijven. Dat wil zeggen, jullie zouden samen een gedeelde spelling moeten hebben bedacht.

Net zoals iedere vertaalsleutel van een code is spelling een systeem om de symbolen van een alfabet (of van een ander schrift) om te zetten in de klanken van taal. Het hebben van een spelling betekent dat sprekers van dezelfde taal met elkaar kunnen communiceren door het gebruik van geschreven taal. Het is niet belangrijk welke vormen de symbolen die we gebruiken hebben - het is alleen belangrijk dat we begrijpen wat de relatie is tussen die symbolen (grafemen) en de geluiden (fonemen) die we gebruiken in gesproken taal.

Talen die hetzelfde schrift hebben, kunnen andere klanken gebruiken, en hebben dus verschillende spellingssystemen nodig. Om te schrijven in het Engels en in het Nederlands wordt bijvoorbeeld hetzelfde schrift gebruikt (het Romeinse alfabet). Maar hoewel veel grafeem-foneem-relaties hetzelfde zijn in de twee talen - de letter 'L' bijvoorbeeld wordt gebruikt om dezelfde klank te representeren in het Engels als in het Nederlands (light en licht) - zijn er ook letters die gekoppeld worden aan verschillende klanken in de verschillende talen. De letter 'g' bijvoorbeeld, wordt gebruikt als symbool voor een andere klank in de Engelse spelling (good) dan in de Nederlandse spelling (goed). Nederlandse en Engelse lezers moeten van deze grafeem-foneem correspondenties op de hoogte zijn om geschreven aan gesproken woorden te kunnen koppelen.

Verschillende mensen hebben verschillende ideeën over wat een 'goede' spelling is. In het algemeen kan gezegd worden dat een spelling consistent moet zijn in de representatie van alle en alleen de relevante klankcontrasten in een taal, met zo weinig mogelijk symbolen en regels. Maar weinig spellingssystemen houden zich echter aan dit ideaal - je hoeft maar naar het Nederlands te kijken om je dat te realiseren! Vergelijk bijvoorbeeld de geschreven woorden 'cello' en 'café'. Toch hebben rariteiten en uitzonderingen in spelling ook voordelen: ze laten historische ontwikkeling zien, leggen de nadruk op culturele relaties, en ondersteunen variatie tussen dialecten.

Lila San Roque & Antje Meyer
Vertaald door Lotte Schoot & Jolien ten Velden

Meer weten?

Online encyclopedia of writing systems and languages (link)
The Endangered Alphabets Project (link)
Scriptsource: Writing systems, computers and people (link)

 

Waarom is Engels de universele taal?
Thumbnail
Image: Jurriaan Persyn

In tegenstelling tot veel andere antwoorden op deze website, is taal op zichzelf niet echt belangrijk om dit antwoord te geven. Engels wordt door veel mensen als de universele taal waargenomen. Dat komt door de vroegere invloed van het Britse koninkrijk, en tegenwoordig blijft het een universele taal door de wereldwijde invloed van de Amerikaanse politiek en economie.

Als we toch een taalkundige verklaring willen geven, kunnen we zeggen dat Engels voor veel mensen een relatief simpele taal is die makkelijk te leren is. Zo hebben zelfstandig naamwoorden bijvoorbeeld geen geslacht (zoals het Duits die bijvoorbeeld wel heeft), is de samenstelling van individuele woorden niet gecompliceerd (zoals in het Turks bijvoorbeeld) en is er geen toon-systeem (zoals in het Chinees). Bovendien wordt de taal geschreven in het Romeinse alfabet; een alfabet dat voor veel mensen bekend is en goed in staat is om klanken aan symbolen te koppelen. Bovendien zijn er heel veel Engelstalige films en zingen veel muzikanten in het Engels, wat de taal toegankelijk maakt en veel mogelijkheden biedt tot het oefenen met de taal. Engels is echter ook een lastige taal om te leren, door het enorme vocabulaire, de grote hoeveelheid onregelmatige werkwoorden, een ingewikkeld spellingssysteem en geluiden zoals 'th', die niet in elke taal voorkomen en daardoor lastig kunnen zijn om correct te leren uitspreken. Het argument dat Engels een universele taal is omdat het makkelijk te leren zou zijn is dus niet zo sterk: wat moeilijk of makkelijk te leren is hangt ook af van de persoon die het leert.

Een kijk op de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk biedt een meer overtuigende verklaring. De industriële revolutie is begonnen in het Verenigd Koninkrijk en een van de voordelen van deze industrialisatie was dat de Britten de rest van de wereld veel sneller konden koloniseren dan andere Europese landen. De Britten veroverden en koloniseerden veel gebieden, zoals Noord-Amerika, het Caraïbisch gebied, Australië, Nieuw-Zeeland, grote delen van West- en Zuid-Afrika, Zuid-Azië en delen van Zuidoost Azië. De Britten zorgden ervoor dat het Engels werd gebruikt voor zaken gerelateerd aan overheidsinstanties en industrie, en zorgden er zo voor dat het Engels werd gezien als de taal die mensen met wereldwijde macht spraken. Het Britse imperium viel uiteindelijk uit elkaar na de tweede wereldoorlog, maar in de 20e eeuw nam een ander Engelssprekend land de macht over. De culturele, economische, politieke en militaire dominantie van de USA in de 20e en 21e eeuw hebben ervoor gezorgd dat Engels de meest belangrijke en invloedrijke taal is op de wereld. En omdat Engels nu ook de officiële taal is van de zakenwereld, de wetenschap, diplomatiek, communicatie en IT (en bovendien ook de taal van veel populaire websites) is het niet waarschijnlijk dat dit binnenkort gaat veranderen.

Katrin Bangel & Gwilym Lockwood
Vertaald door Lotte Schoot & Jolien ten Velden

Hoe was taal in het begin?
Thumbnail
Image: Alexandre Duret-Lutz

Dat weet niemand! Dit is een van de grootste vraagstukken binnen het onderzoek naar taalevolutie. Taal is niet als stenen of skeletten; er zijn geen tastbare taalfossielen en dus geen voorbeelden die we direct kunnen bestuderen. Tenminste, niet van zo lang geleden. Er zijn wel voorbeelden van geschreven taal bewaard gebleven die meer dan 6.000 jaar oud zijn, maar evolutionair gezien is dat nog relatief jong. Toch suggereren onderzoeken dat mensen misschien al 500.000 jaar talen gebruiken die niet zo veel verschillen van de talen die wij nu gebruiken.

Om een idee te krijgen van de evolutie van taal, wordt deze gemodelleerd. Om dat te doen gebruiken onderzoekers computationele modellen, experimenten met proefpersonen of bestuderen ze talen die pas recent zijn ontwikkeld, zoals gebarentalen of zogenaamde 'creool-talen'. Op deze manier kunnen we nog steeds niet zeker weten hoe de eerste talen hebben geklonken, maar we kunnen wel onderzoeken hoe communicatiesystemen zich ontwikkelen.

Een voorbeeld van een taalevolutie-experiment, waarin de ontwikkeling van communicatiesystemen werd onderzocht, is een experiment waarin gebruik werd gemaakt van een spelletje dat lijkt op Pictionary. Spelers moesten betekenis overbrengen door middel van tekeningen. De onderzoekers ontdekten dat onderhandeling en terugkoppeling tijdens dit spel heel belangrijk waren om een succesvol communicatiesysteem te ontwikkelen.

In een ander experiment leerden proefpersonen een kunstmatige taal. Proefpersonen waren in een reeks aan elkaar verbonden: de eerste proefpersoon moest de kunstmatige taal, waarin geen regels waren, eerst zelf leren, en vervolgens moest hij wat hij zich nog van de taal kon herinneren aan een tweede proefpersoon leren. De tweede proefpersoon moest de taal (of wat hij ervan onthouden had) weer aan een derde proefpersoon leren. Op deze manier wordt gesimuleerd hoe taal wordt overgebracht van generatie op generatie, hoewel dit proces in de echte wereld duizenden jaren duurt en in dit experiment slechts een middag. De onderzoekers merkten op dat taal verandert van het hebben van verschillende woorden voor iedere betekenis naar het hebben van kortere woorden die een deel van de betekenis reflecteren en die samengevoegd kunnen worden. Er ontstond dus een taal met regels.

Er kan dus gezegd worden dat vroegere talen wellicht één woord hadden voor iedere betekenis en dat ze die woorden geleidelijk hebben opgebroken en regels creëerden om met combinaties van kleinere woorden dezelfde betekenis te verwoorden. Toch denken andere onderzoekers dat talen begonnen met korte woorden voor iedere betekenis en dat sprekers geleidelijk leerden om die woorden samen te voegen. Sommige onderzoekers denken dat taal plotseling is geëvolueerd, terwijl anderen denken dat dit langzaam is gebeurd. Sommigen denken dat delen van taal zijn ontstaan in verschillende plaatsen op hetzelfde moment, en dat ze zijn samen gebracht door contact tussen groepen. Er zijn andere onderzoekers die denken dat de eerste talen meer als muziek hebben geklonken. Er zijn ook veel suggesties dat de eerste talen gebarentalen waren, en dat gesproken talen pas later zijn ontstaan.

Onderzoekers moeten creatieve manieren vinden om dit vraagstuk te bestuderen en taalwetenschappelijke kennis combineren met psychologie, biologie, hersenonderzoek en antropologie.

Seán Roberts & Harald Hammarström
Vertaald door Lotte Schoot & Nadine de Rue

Meer weten?

Hoe sprak de oermens? Over taalevolutie. (link)

Experimenten naar de evolutie van taal (Engels):

Communicating with slide whistles (link)
The iterated learning experiments (link)
Blog posts on language evolution experiments (link1, link2)

Verder lezen?

Galantucci, B. (2005). An Experimental Study of the Emergence of Human Communication Systems. Cognitive Science, 29, 737-767. (link)

Hurford, J. (forthcoming). Origins of language: A slim guide. Oxford University Press.

Johansson. S. (2005), Origins of Language: Constraints on hypotheses. Amsterdam: John Benjamins.

Kirby, S., Cornish, H. & Smith, K. (2008). Cumulative cultural evolution in the laboratory: An experimental approach to the origins of structure in human language. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 105,10681–10686. (link)

Hoe werkt manipulatie door taal?
Thumbnail
Image: Doctor-Major

Er zijn veel manieren waarop je iemand met taal kunt manipuleren. Zo kun je bijvoorbeeld de aandacht vestigen op positieve in plaats van op negatieve woorden ('95% vetvrij' in plaats van '5% vet'). Ook kan je neutrale informatie een emotionele ondertoon geven door te spelen met intonatiepatronen, belangrijke informatie kan 'weggemoffeld' worden door het bewust in die delen van de zin te plaatsen waar mensen doorgaans weinig aandacht aan besteden, enzovoort. Met andere woorden: taal biedt ons vele instrumenten om anderen te manipuleren. Hier zal de focus liggen op hoe metaforen hiervoor ingezet kunnen worden.

Door het gebruik van metaforen kan het oordeel van de luisteraar in een bepaalde, gewenste, richting worden gestuurd. Twee Stanford-psychologen, Paul Thibodeau en Lera Boroditsky, hebben onderzocht hoe dit werkt. Zij lieten een groep proefpersonen criminaliteitsstatistieken zien met een begeleidende tekst waarin criminaliteit vergeleken werd met een beest (‘azend op de stad’, ‘loerend in de buurt’), en een andere groep kreeg statistieken te zien waarin criminaliteit als een virus (‘de stad besmetten’, ‘een plaag voor de buurt’) werd neergezet. Vervolgens werd aan de proefpersonen gevraagd wat zij aan de criminaliteit zouden doen. De eerste groep proefpersonen (de 'beest'-groep) was geneigd om rechtshandhavingsmaatregelen aan te dragen, zoals het vastzetten van criminelen, het handhaven van de wet of het straffen van wetsovertreders. Aan de andere kant stelde de tweede groep (de 'virus' -groep) veel vaker hervormingsmaatregelen voor, zoals het diagnosticeren en behandelen van of het beschermen tegen criminaliteit. Het plaatsen van dezelfde informatie in verschillende contexten bleek zelfs een groter effect op de voorkeur voor een bepaalde aanpak tegen criminaliteit te hebben dan de factoren die reeds bekend staan om hun invloed hierop. Zo is bekend dat affiniteit met conservatief-politieke denkbeelden en daders van het mannelijke geslacht mensen bevooroordeelt jegens de handhavingsmaatregelen, maar dit effect is dus niet zo sterk als het gebruiken van een beest-metafoor.

Waarom realiseren mensen zich niet dat metaforen niet letterlijk genomen moeten worden? Criminaliteit is natuurlijk nooit bedoeld als daadwerkelijk beest of virus en je kunt er vanuit gaan dat de proefpersonen dat begrepen hebben. Het feit dat deze metaforen toch een invloed hebben op mensen heeft te maken met de manier waarop metaforen worden verwerkt. Om metaforen te verwerken wordt hun primaire betekenis altijd geactiveerd, of de context dat nu vereist of niet. Dit kan worden aangetoond met hersenonderzoek. Een team van neurowetenschappers uit Cambridge geleid door Veronique Boulenger lieten hun proefpersonen zinnen horen zoals ‘hij pakte het idee op’ en vergeleken het patroon in hersenactiviteit dat dit teweegbracht met zinnen als ‘hij pakte hem bij de schouders’. Het bleek dat hand-gerelateerde hersengebieden geactiveerd werden in beide zinnen, hoewel het oppakken van een idee niets te maken heeft met iets daadwerkelijk op- of beetpakken.

Manipuleren door middel van taal kan dus gebruik maken van het feit dat sprekers de primaire betekenis van een woord niet kunnen onderdrukken en metaforen kunnen daar uitstekend voor worden ingezet. Zoals we hebben gezien kan dit vervolgens zelfs ingezet worden om politiek gevoelige kwesties zoals criminaliteitsbestrijding te beïnvloeden.

Richard Kunert & Diana Dimitrova
Vertaald door Charlotte Poulisse & Lotte Schoot

Verder Lezen?

Boulenger, V., Hauk, O., & Pulvermüller, F. (2009). Grasping Ideas with the Motor System: Semantic Somatotopy in Idiom Comprehension. Cebrebral Cortex, 19, 1905-1914. (link)

Thibodeau, P.H., & Boroditsky, L. (2011). Metaphors We Think With: The Role of Metaphor in Reasoning. Plos One, 6, e16782. (link)

Wat is het verband tussen beweging en taal?
Thumbnail

Spreken is het resultaat van het plannen en uitvoeren van verschillende kleine bewegingen die elkaar snel opvolgen. Meerdere spiergroepen zijn betrokken bij het produceren van spraak: de tong, de lippen en de kaak, maar ook de stembanden en de ademhalingsspieren moeten nauw met elkaar samenwerken. Daarom is motorische planning essentieel voor spreken, net als voor iedere andere beweging.

Uit onderzoek blijkt dat er voor kinderen een sterk verband is tussen fijne motoriek en taalvaardigheid. Daarom moedigen logopedisten ouders aan om kinderen met vertraagde taalontwikkeling bijvoorbeeld te laten vingerverven, te spelen met water of zand of om ze kleine objecten te laten gebruiken (kleuren of het dichtknopen van de jas). Dit soort activiteiten helpen de hersenen om nieuwe connecties te maken tussen hersencellen. Die connecties zijn nodig om bewegingen te kunnen plannen die bestaan uit een opeenvolging van verschillende kleine bewegingen, en dus ook voor spraak. Om dezelfde reden worden handoefeningen vaak gebruikt in therapie voor patiënten die herstellen van spraak- en taalproblemen als gevolg van een beroerte of een andere hersenbeschadiging.

Een andere link tussen beweging en taal is te zien wanneer we kijken naar gebaren die samengaan met spraak. Mensen gebruiken vaak gebaren wanneer ze spreken en deze gebaren kunnen de luisteraar helpen om te begrijpen wat de spreker zegt. Soms zijn gebaren zelfs essentieel om de boodschap te begrijpen: bijvoorbeeld wanneer spraak niet goed te horen is (in een drukke kroeg) of wanneer iemand in een vreemde taal tegen je praat. Mensen zijn vaak opvallend vaardig in het interpreteren van de betekenis van verschillende hand- en lichaamsbewegingen. Uit recent onderzoek blijkt zelfs dat de hersengebieden die betrokken zijn bij het interpreteren van de betekenis van taal ook betrokken zijn bij het interpreteren van gebaren. Tenslotte laten gebarentalen zien dat taal zelfs helemaal uit bewegingen kan bestaan: dove mensen kunnen communiceren door alleen hun handen, armen en gezicht te bewegen.

Irina Simanova & David Peeters
Vertaald door Lotte Schoot, Jolien ten Velden & Flora Vanlangendonck

Verder lezen?

Why a Long Island Speech Therapist Incorporates Movement and Sensory Activities into Speech Therapy Sessions (link)

McNeill, David (2012). How Language Began: Gesture and Speech in Human Evolution. New York, USA; United Kingdom: Cambridge University Press. (link)

Hoe creëren we spraakklanken?

Veruit de meeste spraakklanken worden geproduceerd met een luchtstroom vanuit de longen, die via de mond of neus het lichaam verlaat. We gebruiken deze luchtstroom om specifieke klanken te vormen met behulp van onze stembanden en/of de vorm en stand van onze mond en tong.

Thumbnail
 

Tijdens het produceren van een medeklinker vormen we ergens in de mond een obstructie. Deze obstructie kan de luchtstroom volledig tegen houden of de opening waarlangs de lucht stroomt verkleinen. In dit laatste geval ontstaat een soort ruis. Als we een ‘p’-klank of een ‘t’-klank uitspreken, wordt de luchtstroom tegengehouden door respectievelijk onze lippen en onze tong. Een verkleining van de opening door de lippen en tanden ontstaat bij de uitspraak van een ‘f’-klank, terwijl het onze tong is die voor de verkleining zorgt bij de productie van een ‘s’-klank. Ook onze stembanden worden gebruikt om onderscheid te maken tussen medeklinkers. Wanneer we onze stembanden bij elkaar brengen dan doet de passerende luchtstroom hen trillen, wat als gebrom klinkt. Wanneer onze stembanden verder uit elkaar staan dan trillen ze niet. Dit verschil kun je voelen door je vinger op je adamsappel te leggen en hardop ‘sss’- en ‘zzz’-klanken te maken. Kun je voelen dat de ‘zzz’-klank stemhebbend is (d.w.z. met trilling van de stembanden) en de ‘sss’-klank niet?

Thumbnail
 

Het produceren van een klinker gaat gepaard met een verandering in de vorm van onze mond en met het bewegen met onze tong, lippen en kaak. De verschillende vormen van het spraakkanaal (mond- en keelholte) fungeren als akoestische filters die de brom van de stembanden op verscheidene manieren veranderen. We plaatsen onze tong voorin de mond en spreiden onze lippen om een ‘ie’-klank te maken, als we daarentegen onze tong achterin de mond plaatsen en onze lippen een ronde vorm geven dan produceren we een ‘oe’-klank. Voor een ‘aa’-klank leggen we onze tong op de bodem van de mond, brengen we onze kaak omlaag en openen we onze lippen wijd.

Er zijn nog andere manieren om spraakklanken te creëren. Zo kunnen we bijvoorbeeld de luchtstroom door de neus laten vloeien om nasale klanken (zoals een ‘m’-klank) te vormen. Daarnaast zijn er bepaalde Afrikaanse talen waarin met de tong een klein vacuüm wordt gecreëerd waarna deze wordt losgelaten met een klik tot gevolg.

Matthias Sjerps, Matthias Franken & Gwilym Lockwood
Vertaald door Lorijn Zaadnoordijk & Lotte Schoot

Verder Lezen?

De Spraakorganen (link)

Ladefoged, P. (1996). Elements of acoustic phonetics (second ed.) (link)

Nooteboom, S.G. & Cohen, A (1995). Spreken en verstaan / druk 4. Een nieuwe inleiding tot de experimentele fonetiek.

In hoeverre verschilt praten tijdens je slaap van praten wanneer je wakker bent?
Thumbnail
Image: Paul Sapiano

Mensen doen allerlei dingen terwijl ze slapen. Ze bewegen, mompelen, lachen, en sommigen onder ons fluisteren of praten soms in hun slaap. Praten in de slaap (ofwel ‘somniloquy’) komt voor op alle leeftijden en tijdens alle fases van slaap. Maar wat is precies het verschil tussen praten tijdens de slaap en de normale spraak die iemand overdag produceert?

Taal geproduceerd tijdens het slapen bevat relatief meer fouten dan taal geproduceerd wanneer iemand wakker is. Mensen die in hun slaap praten kunnen bijvoorbeeld moeite hebben bij het vinden van woorden, of individuele klanken in een woord verwisselen (ze zeggen dan bijvoorbeeld hoterbam in plaats van boterham). Dit gebeurt natuurlijk ook wel eens tijdens normaal taalgebruik overdag, maar komt relatief vaker voor tijdens de slaap. Zo lijkt praten tijdens de slaap wel eens op de spraak van sommige afatische patiënten. Ook heeft het praten in de slaap wat weg van de spraak die schizofrene patiënten soms produceren, in dat er minder cohesie lijkt te bestaan tussen elkaar opvolgende zinnen, hetgeen leidt tot een relatief incoherent geheel. Ten slotte is spraak in de slaap vaak slechter gearticuleerd (mompelen) en bevat het soms onbegrijpelijke woorden of door de spreker nieuw uitgevonden woorden (neologismen).

Echter, misschien wel het meest opvallend is dat praten in de slaap en praten wanneer men wakker is zoveel op elkaar lijken. Mensen produceren hele volzinnen wanneer ze slapen en de grammaticale structuur van de zin is vaak perfect in orde. Er bestaan zelfs anekdotes over mensen die in slaap meer welbespraakt en creatief zouden zijn dan overdag, bijvoorbeeld wanneer ze een tweede taal spreken.

Praten in je slaap duidt niet noodzakelijk op een psychisch probleem of een psychopathologie. Het kan echter voorkomen in combinatie met slaapstoornissen zoals somnambulisme (het rondwandelen tijdens de slaap). Verder praten mensen die een traumatische gebeurtenis hebben meegemaakt (zoals soldaten die in een oorlog hebben gevochten) vaker dan mensen zonder trauma. Buiten zulke omgevingsfactoren is er ook een genetische component van invloed op het praten in de slaap. Wanneer je ouders notoire slaap-praters zijn, is er een grotere kans dat je zelf ook in je slaap zult praten.

Kortom, in taalkundig opzicht is de spraak die geproduceerd wordt tijdens de slaap minder verschillend van de taal die men overdag produceert dan je zou verwachten. Het belangrijkste verschil komt neer op de volkswijsheid dat je ’s nachts minder controle hebt over wat je zegt dan overdag. Of, zoals The Romantics het in hun hit uit 1984 bezingen: ‘I hear the secrets that you keep; When you're talking in your sleep; and I know that I’m right; cause I hear it in the night’.

Of dit ook echt zo is, is nog niet wetenschappelijk onderzocht.

David Peeters & Roel M. Willems
Vertaald door David Peeters & Jolien ten Velden

Verder Lezen?

Arkin, A. (1981). Sleep talking. Psychology and psychophysiology. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Gebruiken mensen die meertalig opgroeien meer hersengebieden voor taal? En, werken onze hersenen vooral harder voor talen met verschillende structuren?
Thumbnail

Alle mensen die meer dan één taal spreken worden tweetalig (of meertalig) genoemd, maar er zijn veel manieren waarop een persoon tweetalig kan worden. Sommige mensen leren hun tweede taal tegelijk met hun eerste taal, terwijl anderen pas beginnen met het leren van de tweede taal als ze de eerste taal (ook wel moedertaal) al geleerd hebben. In beide gevallen is het mogelijk dat je allebei de talen vloeiend leert spreken. Het lijkt zelfs zo te zijn dat hoe goed je bent in een taal meer invloed heeft op je hersenen dan het moment waarop je die taal hebt geleerd. Hersenonderzoek laat zien dat wanneer een persoon even goed is in twee talen het brein dezelfde gebieden gebruikt, en dat die gebieden even actief zijn , om die talen te spreken en te begrijpen.

Maar lang niet alle meertaligen zijn even goed in alle talen die ze spreken. Als men in dit geval de hersenactiviteit vergelijkt voor het gebruik van de eerste en de tweede taal, dan tonen de hersenen activatie in dezelfde hersengebieden, maar deze gebieden zijn meer actief voor de tweede taal. Daarnaast kunnen voor het verwerken van de tweede taal ook nog extra hersengebieden ingezet worden, die vaak gelinkt worden aan controle en aandacht. Dat betekent dat als iets moeilijker is (zoals het spreken van de tweede taal) de hersenen harder moet werken.

Velen hebben ons gevraagd of tweetaligen die talen met een verschillende structuur spreken die talen anders verwerken in het brein. Talen varieren in hoe de relatie tussen woorden in een zin wordt uitgedrukt (wie doet wat bijwie). Sommige talen zoals Engels, Nederlands en Chinees veranderen de positie van de woorden in een zin (dit wordt de woordvolgorde genoemd). Andere talen zoals Japans en Koreaans voegen korte woorden in zonder een bepaalde betekenis (dit worden partikels genoemd) die de relaties tussen woorden aanduiden. Als de twee talen van een tweetalige niet tot dezelfde familie behoren (zoals Engels en Japans), zou men misschien verwachten dat ze niet op dezelfde manier verwerkt worden, zelfs als de tweetalige persoon beide talen even goed beheerst. Momenteel zijn er weinig studies die dit onderzoeken, maar er is ten minste één studie bij mensen met Chinees of Koreaans als moedertaal die zowel Engels en Japans als tweede taal spreken. Deze studie toonde aan dat hersenactivatie bepaald wordt door in hoeverre de grammatica (de structuur) van de tweede taal lijkt op die van de moedertaal. Voor meting met Engels (de tweede taal) was er meer hersenactivatie in het taalsysteem voor mensen met Koreaans als moedertaal dan voor mensen met Chinees als moedertaal. Dit was zo omdat Engels en Koreaans meer van elkaar verschillen dan Chinees en Koreaans. Voor metingen met Japans als tweede taal was er iets meer hersenactivatie voor mensen met Chinees als moedertaal dan mensen met Koreaans als moedertaal. Dit is opnieuw omdat Chinees en Japans meer van elkaar verschillen dan Koreaans en Japans. Een verklaring voor deze bevindingen is dat naast de leeftijd waarop je een taal leert en hoe goed je in een taal bent, hersenactiviteit bepaald wordt door verschillen en gelijkenissen tussen het grammaticasysteem van talen. Soms kan het langer duren voor het brein om een tweede taal even makkelijk te kunnen verwerken als de eerste taal, hoewel de spreker de tweede taal wel al op hetzelfde niveau beheerst. Echter, meer onderzoek is nodig om dat te kunnen bevestigen. We kunnen ieder geval zeggen dat welke taal er ook gesproken wordt, dezelfde taal-gerelateerde hersengebieden nodig zijn om die taal te kunnen spreken.

Annika Hulten & Diana Dimitrova
Vertaald door Lotte Schoot & Katrien Segaert

Verder lezen?

Abutalebi, J. (2008). Neural aspects of second language representation and language control. Acta Psychologica,128, 466-478.

Kotz, S. A. (2009). A critical review of ERP and fMRI evidence on L2 syntactic processing. Brain Language, 109, 68-74.

Jeong, H., Sugiura, M., Sassa, Y., Yokoyama, S., Horie, K., Sato, S., & Kawashima, R. (2007). Cross-linguistic influence on brain activation during second language processing: An fMRI study. Bilingualism Language and Cognition, 10(2), 175.

Wanneer zou een kind een tweede taal moeten leren?
Thumbnail

Het leren van een taal is niet hetzelfde voor een kind als voor een volwassene. Ten eerste is het brein van een kind nog in ontwikkeling, terwijl het brein van een volwassene volledig is volgroeid. Kinderhersenen zijn daardoor flexibeler en de neuronen van het taalsysteem kunnen zich daarom aanpassen aan zowel de moedertaal als aan een buitenlandse taal. Hierdoor zijn kinderen vaak beter in staat om een taal te leren spreken zonder enig accent en zijn ze beter in staat om onderscheid te maken in de fonologie van de tweede taal. Anderzijds hebben volwassenen een volgroeid brein en zijn zij in staat hun ervaring in te zetten wanneer zij leren. Volwassenen zijn daarom sneller en beter in leren op basis van overeenkomsten tussen twee talen en in het leren en toepassen van abstracte regels. Naast deze verschillen in brein-capaciteit leren kinderen en volwassenen een tweede taal vaak in een heel andere omgeving. (Jong)volwassenen leren een nieuwe taal in de formele setting van een school, terwijl kinderen leren door zich onder te dompelen in de nieuwe taal, bijvoorbeeld op de crèche.

Het antwoord op de vraag wat het beste moment is om een tweede taal te leren hangt af van wat je criteria zijn: gaat het om het eindresultaat of om de totale tijd die besteed moet worden aan het leren? Als vuistregel kun je ervan uitgaan dat een taal die vóór de leeftijd van 6-9 jaar is aangeleerd met groot gemak en zonder waarneembaar accent zal worden gesproken. Voorwaarde is wel dat het kind aanzienlijk wat tijd besteed aan het luisteren naar en het spreken van de tweede taal. Wanneer een taal op latere leeftijd wordt geleerd houden de sprekers daar wellicht een accent aan over, maar dat betekent niet dat zij de taal niet op een hoog niveau kunnen leren spreken. Bovendien hebben volwassenen die een tweede taal leren op school doorgaans minder tijd nodig om een taal te leren dan kinderen. Natuurlijk kunnen ook volwassenen een taal buiten de schoolbanken leren, door zichzelf onder te dompelen in de nieuwe taal. In dat geval is de tijd die besteed wordt aan het leren van de taal gelijk aan dat van jonge kinderen. Hoewel kinderen een tweede taal accentloos kunnen leren spreken zijn volwassenen en kinderen even bekwaam in het leren van vocabulaire.

Voor oudere tweede taal-leerders in het bijzonder speelt de motivatie om te leren een cruciale rol in de kwaliteit van het eindresultaat. Sterker nog, zelfs oudere mensen boven de 60 kunnen goede resultaten boeken in het leren van een tweede taal. Bovendien heeft het leren van een tweede taal ook voordelen: het lijkt te beschermen tegen verschillende vormen van dementie, zoals de ziekte van Alzheimer. Mensen zijn van nature nieuwsgierig en het leren van een andere taal en ontdekken van de cultuur die daar bij hoort is dan ook niet aan leeftijd gebonden.

Annika Hulten & Diana Dimitrova
Vertaald door Charlotte Poulisse en Lotte Schoot

Verder lezen?

Kuhl, P. K. (2010). Brain mechanisms in early language acquisition. Neuron, 67, 713-727. (link)

Rodríguez-Fornells, A., T. Cunillera, A. Mestres-Missé & R. de Diego-Balaguer (2009). Neurophysiological mechanisms involved in language learning in adults. Philosophical Transactions of the Royal Society of London. Series B, Biological Sciences, 364, 3711-3735. (link)

Is het waar dat mensen die goed zijn in muziek sneller een taal kunnen leren?
Thumbnail

Ja, dit is inderdaad aangetoond. Echter, het antwoord is net anders voor kinderen die hun moedertaal leren dan voor mensen die een vreemde taal leren. Welke voordelen zijn er gevonden voor kinderen die muzieklessen volgen? Op 10-jarige leeftijd laten deze kinderen tijdens de verwerking van grammatica hersenactiviteit zien die meer lijkt op die van volwassenen. Als ze zes tot negen jaar oud zijn, lezen ze beter. Met vier jaar onthouden ze woorden beter en kunnen ze beter grammaticale regels toepassen die nodig zijn voor het maken van verschillende woordvormen (bv. meervoud maken). Kinderen die vroege actieve muzikale ervaringen hebben opgedaan, gebaren meer om met elkaar te communiceren als ze pas een jaar oud zijn. Dus het antwoord voor kinderen die hun moedertaal leren is: ja, muzieklessen verbeteren het gebruik van taal en haar voorlopers.

Bij het leren van een vreemde taal is het muziekvoordeel beperkt tot het horen en produceren van de basisgeluiden die taal maken wat het is. Bijvoorbeeld, kinderen en volwassenen zonder muziektraining die muzikaler zijn, zijn ook beter in het waarnemen en produceren van talige geluiden van een vreemde taal, zoals Chinese tonen. Verder zijn mensen met muziektraining beter in het onderscheiden en leren van spraakklanken van een vreemde taal, terwijl ze ook beter zijn in het vinden van fouten in de uitspraak van een vreemde taal. Het brein van muzikanten verwerkt klanken efficiënter, en delen van de hersenen die belangrijk zijn voor klankwaarneming hebben een andere structuur voor muzikanten dan voor niet-muzikanten. Samengevat, mensen die goed zijn in muziek, zijn beter in het leren waarnemen en produceren van klanken van een vreemde taal.

Zouden deze resultaten verklaard kunnen worden doordat kinderen met een hogere intelligentie muzieklessen blijven volgen, terwijl de anderen sneller uitvallen? Dit kan niet de enige verklaring zijn: ook studies waar kinderen random in muziek- of schilderlessen werden ingedeeld, hebben betere taalvaardigheden gevonden na muzieklessen. Maar let op: het is niet duidelijk waardoor het komt dat muziek taalvaardigheid verbetert. Is het het trainen van langdurige concentratie tijdens muzieklessen? Komt het door het trainen van complexe gestructureerde klankpatronen tijdens het luisteren naar muziek? Ja, muzikale training zorgt ervoor dat mensen goed zijn in muziek en een beetje beter in taal. Maar het is nog niet precies duidelijk waarom dat zo is.

Richard Kunert, Salomi Asaridou & Tineke Snijders
Vertaald door Tineke Snijders & Katrien Segaert

Verder lezen?

Asaridou, S. S., & McQueen, J. M. (2013). Speech and music shape the listening brain: Evidence for shared domain-general mechanisms. Frontiers in Psychology, 4, 321. (link)

Kraus, N., & Chandrasekaran, B. (2010). Music training for the development of auditory skills. Nature reviews. Neuroscience, 11, 599–605. (link)

Patel, A. D. (in press). Can nonlinguistic musical training change the way the brain processes speech? The expanded opera hypothesis. Hearing Research. http://dx.doi.org/10.1016/j.heares.2013.08.011 (link)

Waarom kunnen apen niet praten?
Thumbnail

Apen hebben, net als mensen, alle anatomische onderdelen die nodig zijn om te kunnen praten: ze hebben een keel, strottenhoofdspieren en stembanden. Aan de andere kant kunnen apen deze spieren niet zo vrij en gecoördineerd bewegen als mensen dat kunnen. Dit is de reden waarom we niet met apen kunnen praten, alhoewel ze zeker een heleboel kunnen begrijpen en ons ook goed kunnen imiteren! (Klik op de link voor een voorbeeld.)

Toch is het communicatieve gedrag van apen niet eens zo heel anders dan dat van mensen. Net als veel andere dieren hebben apen een manier van communiceren ontwikkeld. Toch weigeren de meeste onderzoekers om zo'n communicatief systeem 'taal' te noemen, in de betekenis van menselijke taal, omdat deze systemen redelijk beperkt zijn. Zo is bijvoorbeeld het aantal communicatieve gebaren dat apen gebruiken beperkt: er zijn veel minder gebaren in 'apentaal' dan er woorden zijn in 'mensentaal'. Bovendien kunnen de gebaren niet gecombineerd worden om nieuwe betekenis te krijgen, iets wat mensen wel kunnen met hun woorden. Apen kunnen ook alleen communiceren over dingen die daadwerkelijk aanwezig zijn, terwijl wij mensen ook kunnen refereren naar het verleden, de toekomst en plaatsen en objecten die niet aanwezig zijn in het hier en nu.

Een andere reden waarom apen niet kunnen 'praten' is omdat ze niet genoeg cognitieve capaciteit hebben, iets wat nodig is voor complexe communicatieprocessen. Mensen zijn bijvoorbeeld in staat om een beperkt aantal woorden te combineren zodat ze met die woorden een onbeperkt aantal boodschappen kunnen verwoorden. We kunnen ook woorden op volgorde zetten zodat ze zinnen vormen, en die zinnen op zo'n manier bij elkaar brengen dat ze uiteindelijk een verhaal vormen. Apen hebben niet genoeg cognitieve capaciteit om zoveel informatie te verwerken. Apen kunnen honderden woorden leren, maar kunnen die niet, zoals mensen, in een creatieve manier gebruiken om complexe betekenissen en intenties te verwoorden.

Toch heeft recent onderzoek uitgewezen dat die delen van de hersenen die zorgen dat mensen taal kunnen produceren, misschien niet alleen aanwezig waren in de voorouders van mensen, maar ook in de voorouders van chimpansees. Bovendien vonden onderzoekers dat een deel van het menselijke brein dat gebruikt wordt voor het plannen en produceren van gesproken taal en gebarentaal (het gebied van Broca) ongeveer dezelfde rol speelt in de communicatie van chimpansees.

Katrin Bangel & Franziska Hartung
Vertaald door Lotte Schoot & Jolien ten Velden

Meer weten?

Meer video's over dieren en taal (link)

Chimps May Have A 'Language-Ready' Brain (link)

Did Neandertals have language? (link)

Pinker, S. (1994). The language instinct: how the mind creates language. New York: William Morrow & Co.

Taglialatela J.P., Russell J.L., Schaeffer J.A., Hopkins W.D. (2008). Communicative Signaling Activates 'Broca's' Homolog in Chimpanzees. Current Biology, 18, 343-348. (link)

In hoeverre wordt taal door andere dieren gebruikt?

Wij leren onze taal, gebruiken het om te verwijzen naar dingen die ergens anders of in de toekomst of het verleden zijn, combineren bekende woorden om volledig nieuwe boodschappen te creëren, en gebruiken het met de bedoeling om andere mensen te informeren. Tot op bepaalde hoogte kunnen elk van deze kenmerken ook gevonden worden in communicatiesystemen van andere diersoorten:

Leren

Dolfijnen ontwikkelen individuele fluitsignalen, die aan soortgenoten duidelijk maken wie het is, die roept. Dwergzijdeaapjes ‘brabbelen’ net als mensenbaby's, waarbij hun vocale repertoire zich langzaam vormt naar dat van volwassenen. Deze voorbeelden van vocaal leren laten zien dat dieren in staat zijn om hun communicatie vorm te geven of aan te passen gedurende hun ontwikkeling.

Thumbnail
Image: Chittka L: Dances as Windows into Insect Perception. PLoS Biol 2/7/2004: e216.


Verwijzen

Bijen geven de locatie van voedsel, dat vaak ver verwijderd is, door aan leden van hun kolonie door middel van een dans, en de alarmroep van groene meerkatten verschilt naar gelang de identiteit van hun belager. Het gedrag van bijen en groene meerkatten laat ons zien dat een beperkte vorm van referentiële communicatie mogelijk is, in ieder geval verwijzend naar dingen die zich ergens anders bevinden.

Combineren

Aanwijzingen voor de combinatorische aard van niet-menselijke taal (dat wil zeggen het vermogen om bekende communicatieve elementen met elkaar te combineren om te komen tot nieuwe boodschappen) zijn beperkt. Er zijn echter wel voorbeelden beschreven, zoals de Campbellmeerkatten die componenten van hun roep combineren om betekenissen te creëren die verschillen van de oorspronkelijke delen.

Bedoelen

Of communicatie bij andere soorten intentioneel is, is met name bestudeerd bij een van de diersoorten die het meest verwant is aan mensen, de chimpansee. Chimpansees gebruiken vaker alarmroepen om te waarschuwen voor gevaar bij onwetende soortgenoten, dan bij soortgenoten die van het gevaar op de hoogte zijn. Ook verandert hun geschreeuw tijdens agressieve ontmoetingen wanneer iemand dichtbij is die waarschijnlijk hun vijand kan verslaan.

Ondanks tientallen jaren van onderzoek, is de vraag welke aspecten van menselijke taal uniek zijn en welke gedeeld worden met andere diersoorten nog grotendeels onbeantwoord. Gegeven de diversiteit van efficiënte communicatiesystemen in de dierenwereld, zou een meer interessante en productieve vraag zijn hoe communicatiesystemen bij andere dieren werken, op een wijze die volledig verschilt van de onze.

Katherine Cronin & Judith Holler
Vertaald door Jan Mathijs Schoffelen & Lotte Schoot

Meer weten?

Documentaires over dieren en taal. (link)

Fedurek, P., & Slocombe, K. E. (2011). Primate vocal communication: A useful tool for understanding human speech and language evolution? Human Biology, 83, 153-173. (link)

Janik, V. M. (2013). Cognitive skills in bottlenose dolphin communication. Trends in Cognitive Sciences, 17, 157-159. (link)

Zijn er genen die zorgen dat sommige mensen beter zijn in het leren en spreken van talen?
Thumbnail

Kinderen hebben het unieke en zeer mysterieuze vermogen om zonder expliciete uitleg of instructie spraak en taal te leren. Na slechts een paar jaar heeft een normaal kind een enorme woordenschat opgebouwd en kan het grammaticale regels toepassen bij het combineren van woorden tot een oneindig aantal mogelijke betekenisvolle zinnen. Voor het uitspreken van deze zinnen stuurt het kind de vele spieren van de spraakorganen met hoge snelheid en nauwkeurigheid aan. Aan de andere kant is een kind op deze jonge leeftijd al even goed in het ontcijferen van andermans uitingen. Lang werd gedacht dat het antwoord op de vraag hoe een jong kind hiertoe in staat is, te vinden is in ons DNA. Het menselijk genoom (DNA) bevat echter geen informatie over specifieke woorden of regels voor welke taal dan ook; ieder van ons moet blootgesteld worden aan een taal om die te kunnen leren. Een kind dat opgroeit tussen sprekers van het Nederlands, leert vloeiend Nederlands, maar wanneer hetzelfde kind in Japan zou opgroeien, zou het net zo gemakkelijk Japans leren spreken. Het is eerder zo dat onze genen helpen om hersenverbindingen aan te leggen die nodig zijn om de taal uit de sociale omgeving op te nemen.

Lange tijd konden we slechts speculeren over de eventuele genetische bijdrage aan het taalverwervingsproces. Maar met de opkomst van moderne moleculaire technieken kunnen wetenschappers tegenwoordig individuele genen identificeren en bestuderen. Tot nu toe heeft het meeste van dit onderzoek zich gericht op het vinden van genen die de oorzaak zijn van stoornissen in de ontwikkeling van spraak en/of taal bij kinderen en volwassenen. Het gaat hierbij om stoornissen die niet verklaard kunnen worden door een andere oorzaak, zoals doofheid of een verstandelijke beperking. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat er niet simpelweg één enkele factor is die hier een rol in speelt. In plaats daarvan zijn vele genen en hun onderlinge interacties verantwoordelijk voor ontwikkelingsstoornissen in taal en/of spraak. Sommige genen hebben een groter effect dan andere. Een voorbeeld van zo’n gen met een grote invloed is FOXP2, het eerste gen waarvan ontdekt is dat het betrokken is bij een erfelijke taal- en spraakstoornis. Als een kind een verstorende mutatie in dit ene gen draagt, is dat genoeg om ernstige problemen te veroorzaken bij het leren rangschikken van spraakklanken in de juiste volgorde. Iemand met zo’n mutatie draagt deze problemen zijn hele leven mee. In tegenstelling tot de zeldzame en ernstige mutaties in FOXP2, komt variatie in andere genen, zoals CNTNAP2, ATP2C2 of CMIP, veel vaker voor. Varianten van deze genen zorgen voor subtielere effecten. Zij vergroten de kans op taalproblemen slechts in lichte mate.

Hoewel er veel bekend is over de genetische varianten die tot taalproblemen leiden, is er weinig inzicht in de genetische effecten die kunnen verklaren waarom sommige 'gezonde' mensen beter of slechter zijn in het leren of verwerven van taal. Sommige genen die betrokken zijn bij taalstoornissen, zoals CNTNAP2, hebben ook effect op de taalontwikkeling en het talig functioneren van mensen zonder zulke stoornissen. Er is echter verder onderzoek nodig om de genen en hun varianten bloot te leggen die sommige mensen een ‘talenknobbel’ geven, maar andere mensen niet. Een belangrijke stap in dit onderzoek zou zijn om de nieuwste genoomtechnieken toe te passen en daarmee te kijken naar het andere uiterste van het sprectrum: mensen met een buitengewoon talent voor het verwerven of gebruiken van taal.

Katerina Kucera & Simon Fisher
Vertaald door Nadine de Rue & Lotte Schoot

Meer weten?

The Language Fossils Buried in Every Cell of Your Body. (link)

Graham S.A., Fisher, S.E. (2013). Decoding the genetics of speech and language. Current Opinion in Neurobiology, 23, 43-51. (link)

Spreken we op een dag allemaal Engels?
Thumbnail
Image: Jkarjalainen

Het lijkt niet zo’n gek idee om te verwachten dat het Engels de nieuwe wereldtaal zal worden. In veel opzichten is het dat al: het Engels is de taal van het internet, de taal van de wetenschap, en de taal van de massamedia. Bovendien worden veel talen met uitsterven bedreigd; volgens schattingen zal de helft van de ongeveer 7000 talen die momenteel worden gesproken tegen het jaar 2100 uitgestorven zijn.

Maar nieuwe technologie zorgt er niet alleen voor dat mensen over de hele wereld worden blootgesteld aan het Engels: het creëert ook nieuwe en interessante manieren om talen levend te houden. Sociale media, zoals Facebook, Linkedin of Twitter zijn ideaal om de verscheidenheid aan talen te tonen; veel mensen gebruiken het Engels (of Mandarijn, Swahili, Spaans, of andere dominante talen) voor professioneel en formeel werk terwijl ze hun eigen moedertaal gebruiken in gesprekken met vrienden en familie. Tot voor kort waren veel van deze talen ongeschreven en werden ze buitenshuis niet gebruikt, maar de opkomst van sms’en de sociale media heeft deze talen nieuw leven ingeblazen en ze interessant gemaakt voor jongere sprekers. Een andere reden waarom het onwaarschijnlijk is dat het Engels (of een andere taal) ooit de enige wereldtaal zal worden is dat mensen taal gebruiken als middel om hun identiteit te benadrukken. Zo bestaan er zelfs verschillende varianten van het Engels en het gebruik van een bepaalde variant van het Engels kan voor verdeeldheid zorgen. Sprekers van Brits-Engels, bijvoorbeeld, kunnen zich erg beschermend gedragen over hun eigen variant, en Britse vijandigheid ten opzichte van woorden of uitdrukkingen die specifiek zijn voor Amerikaans-Engels (bv. het Amerikaanse “oftentimes” in vergelijking met het Britse “often” en het Amerikaanse “I have gotten” in vergelijking met het Britse “I have got”) kan verrassend venijnig zijn. Bescherming van de eigen taal is altijd gekoppeld aan de eigen identiteit; als je in Nederland woont hoef je maar zo ver als België te kijken om dat te begrijpen.

Het Engels is misschien een beetje als een broodje. Dat je bijna overal ter wereld een broodje kunt kopen betekent niet dat mensen geen curry, lasagne, burritos, of stroopwafels meer zullen eten…

Gwilym Lockwood & Katrien Segaert
Vertaald door Flora Vanlangendonck & Lotte Schoot

Meer weten?

50 of the most noted examples of Americanisms (link)

Share this page